thema 1 week 2 les 8 werkwoorden in de tt. (schrijven en reizen)

Pak je werkboek en Chromebook en log in op lesson up met de code die op het bord staat.
Gebruik je eigen naam.
1 / 14
suivant
Slide 1: Diapositive
BasisschoolGroep 7

Cette leçon contient 14 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Pak je werkboek en Chromebook en log in op lesson up met de code die op het bord staat.
Gebruik je eigen naam.

Slide 1 - Diapositive


lesdoel: Je leert hoe je werkwoorden in de tegenwoordig tijd schrijft. Woorden zoals schrijven en reizen. En je kan hier zelfstandig opdrachten bij maken.

Slide 2 - Diapositive

Hoe komen we tot de stam van een werkwoord? 
overleg met je buur.

Slide 3 - Diapositive

Vormen van de tt.
Ik ..... jij: stam
Jij, u, hij, zij, het: stam +t
Wij, jullie, zij: hele werkwoord

Slide 4 - Diapositive

Wat is er anders aan de woorden schrijven en reizen?
overleg met je buur.

Slide 5 - Diapositive

schrijven - en = schrijv
Dit is geen correct Nederlands. 
We gebruiken de ik vorm schrijf.

Slide 6 - Diapositive

reizen - en = reiz
Hier maak je de ik vorm reis van. Reis is wel correct Nederlands.

Slide 7 - Diapositive

Ik (proeven) de nieuwe smaken ijs bij de ijssalon.

Slide 8 - Question ouverte

Het paard (beleven) de tijd van zijn leven buiten de stal.

Slide 9 - Question ouverte

Lotte (blozen) als ze Kevin ziet.

Slide 10 - Question ouverte

Hij (verhuizen) morgen naar een nieuw huis.

Slide 11 - Question ouverte

Wij (geven) altijd wat geld aan collectanten.

Slide 12 - Question ouverte

Aan de slag.

Vind je het nog lastig dan ga je aan de 
slag met ster 1 en ster 2.
Denk je dat je het al goed kan maak je ster 2 en ster 3.

Slide 13 - Diapositive

Extra werkblad als je klaar bent.
Ben je daar mee klaar dan ga je lezen.

Slide 14 - Diapositive