thema 1 week 2 les 7 werkwoorden in de tt schrijven (reizen, schrijven)

• Basisschool

Lesdoel: Je leert hoe je werkwoorden in de tegenwoordige tijd schrijft. Woorden zoals schrijven en reizen.

Hoe vind je de persoonsvorm in een zin? 

Welke drie vormen van de tegenwoordige tijd zijn er? 

Ik ....... jij : stam

Jij, u, hij, zij, het: stam + t

Wij, jullie, zij: hele werkwoord

Hoe krijgen we de stam van het hele werkwoord? 

overleg met je buur.

Hoe zit het met woorden zoals schrijven en reizen?

Wat is hier anders aan?

overleg met je buur.

De stam is het hele werkwoord - en.

Schrijven - en = schrijv

Alleen dit mag niet in het Nederlands.

Marc (schrijven) in zijn schrift.

Ik (reizen) met het vliegtuig naar Spanje.

Mijn broer (geven) mij een taart voor mijn verjaardag.

Jullie (geloven) mijn verhaal niet.

Ik (blijven) toch nog even kletsen.

Zij (verhuizen) maandag naar het nieuwe huis.

Het konijn (bonzen) tegen de zijkant van het hok aan.

We gaan nu starten met het dictee. 

Kruis op je datablad aan hoeveel je er denkt dat je goed gaat hebben.

1. praat                                        5. verblijft

2. reist                                         6. kiest

3. beleeft                                    7. bewonder

4. luister                                     8. hoop

Kijk voor jezelf hoe je het dictee hebt gemaakt. 

Noteer op je datablad hoeveel je er goed hebt en verbeter de woorden die je fout hebt.