5.3 Lezen - les 2 - betogende tekst + redengevend en concluderen tekstvaerband

Lezen 5.3 - les 2
Vandaag leer je:

  • een betogende tekst herkennen
  • het redengevend en concluderend tekstverband herkennen.

Maar eerst: de opfrisquiz 2 !


1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Lezen 5.3 - les 2
Vandaag leer je:

  • een betogende tekst herkennen
  • het redengevend en concluderend tekstverband herkennen.

Maar eerst: de opfrisquiz 2 !


Slide 1 - Diapositive

Sleep de tekstvormen naar het juiste tekstdoel.
Amuseren
Informeren
overtuigen
Activeren
reclamefolder
stripverhaal
oproep lid te worden
handleiding
nieuwsbericht
recept
filmrecensie
verslag

Slide 2 - Question de remorquage

Waar let je NIET op als je het leespubliek van een tekst bepaalt?
A
de aanspreekvorm
B
het onderwerp
C
het taalgebruik
D
tussenkopjes

Slide 3 - Quiz


Wat hoort NIET bij een tussenkopje?
A
is de titel van de tekst
B
vaak vet gedrukt
C
vertelt waar de alinea over gaat
D
benoemt een deelonderwerp

Slide 4 - Quiz

Wat hoort NIET bij een alinea?
A
laatste regel loopt meestal niet door
B
eerste regel springt soms in
C
soms een witregel tussen twee alinea’s
D
heeft altijd een tussenkopje

Slide 5 - Quiz

Welke conventie bij de zakelijke email is NIET juist?
A
Geachte Meneer/Mevrouw,
B
Met vriendelijke groet,
C
Hoogachtend,
D
Geachte mevrouw Brompot,

Slide 6 - Quiz

Welke vier tekstverbanden ken
je nog uit hoofdstuk 2 en 4?

Slide 7 - Carte mentale

Betogende tekst
In een betogende tekst geeft de schrijver zijn mening over een onderwerp.
Hij probeert je er met argumenten van te overtuigen dat zijn mening juist is.



Veel betogen hebben een driedeling:
• inleiding: de schrijver geeft zijn mening over het onderwerp;
• kern: hij ondersteunt zijn mening met argumenten;
• slot: hij trekt een conclusie of vat het belangrijkste samen.

Slide 8 - Diapositive

Betogende tekst
Wel:
- boekverslag
- film- of boekrecensie
- klachtenbrief
Niet:
- advertentie of reclameboodschap
- advertorial (activerend artikel)

Slide 9 - Diapositive

Verschil informeren / betogen
In een informatie tekst wordt geen mening gegeven.
Het gaat om feiten en objectieve (neutrale) informatie.

In een betogende tekst geeft de schrijver zijn mening
en wil jou als lezer hiervan overtuigen met argumenten.
Vaak berusten de argumenten op feiten, maar een betoog is een subjectieve tekst.

Slide 10 - Diapositive

Betogende tekst
In een betogende tekst vind je vaak deze tekstverbanden:

- redengevend (je moet je mening verklaren)
- concluderend (je komt terug op je standpunt)

Slide 11 - Diapositive

Redengevend verband
Je beweert iets en je geeft er vervolgens een reden voor.
Je verantwoordt je uitspraak.

Signaalwoorden: want, omdat, waarom

Slide 12 - Diapositive

Redengevend? Uitleggend?
Redengevend: je geeft een reden/argument voor iets dat je beweert
want, omdat, daarom

Uitleggend: je verklaart, je geeft extra toelichting
bijvoorbeeld, dat wil zeggen, met andere woorden

Slide 13 - Diapositive

Concluderend verband
Een alinea met dit verband sluit een tekst af en geeft een conclusie.
Vind je vaak in het slot van een tekst.

Signaalwoorden: dus, dan ook, hieruit volgt

Slide 14 - Diapositive

Welk tekstverband geeft het signaalwoord aan?
Sleep de signaalwoorden naar het goed tekstverband.
opsomming
tegenstelling
uitleggend
echter
evenwel
tevens
zoals
daarnaast
zo

Slide 15 - Question de remorquage

Waar hoort dit signaalwoord bij?
"intussen"
A
concluderend verband
B
redengevend verband
C
tijdsvolgorde verband
D
uitleggend verband

Slide 16 - Quiz

Waar hoort dit signaalwoord bij?
"hieruit volgt"
A
concluderend verband
B
redengevend verband
C
tijdsvolgorde verband
D
uitleggend verband

Slide 17 - Quiz

Waar hoort dit signaalwoord bij?
"dat wil zeggen"
A
concluderend verband
B
redengevend verband
C
tijdsvolgorde verband
D
uitleggend verband

Slide 18 - Quiz

Waar hoort dit signaalwoord bij?
"dan ook"
A
concluderend verband
B
redengevend verband
C
tijdsvolgorde verband
D
uitleggend verband

Slide 19 - Quiz

Waar hoort dit signaalwoord bij?
"daarom"
A
concluderend verband
B
redengevend verband
C
tijdsvolgorde verband
D
uitleggend verband

Slide 20 - Quiz

Waar hoort dit signaalwoord bij?
"immers"
A
concluderend verband
B
redengevend verband
C
tijdsvolgorde verband
D
uitleggend verband

Slide 21 - Quiz

Slide 22 - Diapositive

Nog vragen?
Aan de slag!

Slide 23 - Diapositive