BE1 5.3 Lezen: Tekstdoelen, betoog en tekstverbanden

Nederlands is
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Nederlands is

Slide 1 - Diapositive


Eén jaar geen mondverzorging.
Eén jaar dezelfde onderbroek aan.

Slide 2 - Sondage

Lezen

Slide 3 - Diapositive

Wat leer je uit §5.3 Lezen?


1. Tekstdoelen: activeren en amuseren
2. Betogende tekst
3. Tekstverbanden: redengevend en concluderend 
4. Kansenongelijkheid in het onderwijs 

Slide 4 - Diapositive

Bladzijde 91, paragraaf 5.3 Lezen
Betogende teksten
betogen

Slide 5 - Diapositive


Wat is
het tekstdoel?
En, tekstsoort met tekstvorm?
A
informeren
B
overtuigen
C
activeren
D
amuseren

Slide 6 - Quiz


Wat is
het tekstdoel?
Tekstsoort, tekstvorm?
A
informeren
B
overtuigen
C
activeren
D
amuseren

Slide 7 - Quiz


Wat is
het tekstdoel?
Tekstsoort? Tekstvorm?
A
informeren
B
overtuigen
C
activeren
D
amuseren

Slide 8 - Quiz

Betogende teksten

Slide 9 - Diapositive

Wat weet je al over betogende teksten?

Slide 10 - Carte mentale

Betogende tekst
Betogende teksten

Slide 11 - Diapositive

Betogende tekst of betoog 
= overtuigende teksten
Tekstvorm? Ingezonden brief, e-mail met klacht, online bericht.
Een betoog is geschreven om jou ergens van te overtuigen.
In een betogende tekst geeft de schrijver zijn/haar mening over een onderwerp. Hij/zij verdedigt dit standpunt met argumenten
Een argument is een reden of een voorbeeld waarmee de schrijver wil bewijzen dat zijn mening de juiste is. Een argument kan een feit zijn of een mening.

Slide 12 - Diapositive

Standpunt:
Amsterdam is de leukste stad van Nederland!

Argumenten (= redenen)
Amsterdam heeft het hoogste toeristische bezoekers per jaar. (= feit)
Amsterdam organiseert de leukste evenementen. (= mening)

Amsterdam ... enzovoort.

Slide 13 - Diapositive

Tekstopbouw van betogende teksten: driedeling
Inleiding    = mening over het onderwerp, standpunt
Kern           = argumenten voor de mening
Slot            = conclusie, samenvatting van de belangrijkste zaken

De schrijver gebruikt in het betoog signaalwoorden voor de tekstverbanden. Weet je welke? 



Slide 14 - Diapositive

Tekstverbanden, deze vier ken je al!

1. opsommend      ->     ten eerste, ten tweede, en, bovendien.
2. tijdsvolgorde    ->     eerst, terwijl, toen, vervolgens.
3. tegenstellend    ->     maar, echter, toch, daarentegen.
4. uitleggend         ->     bijvoorbeeld, dat wil zeggen, zoals.


(Tekstverbanden, blz.93, maar ook samengevat op blz. 151)

Slide 15 - Diapositive

Twee nieuwe tekstverbanden, die vaak in een betoog voorkomen
Redengevend tekstverband
De schrijver geeft een reden voor zijn argument, een feit of een mening.
Signaalwoorden: want, omdat, daarom, immers, namelijk
                                                  -> Ik wil niet naar tennisles, want ik heb geen zin.

Concluderend tekstverband
Signaalwoorden: dus, dan ook, hieruit volgt, kortom, concluderend
                                                 -> Kortom, ze heeft geen zin en wil niet naar tennisles.



Slide 16 - Diapositive

betogende tekst
dus daarom
omdat daardoor
want, zodat
kortom, al met al
nadat
zodra

Slide 17 - Question de remorquage

Maak een korte zin met een redengevend tekstverband.

(want, omdat, daarom, immers, namelijk)

Slide 18 - Question ouverte

Maak een korte zin met een concluderend tekstverband.

(dus, dan ook, hieruit volgt, kortom, concluderend)

Slide 19 - Question ouverte

Wat weet je al over 'kansenongelijkheid in het onderwijs? 

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Lien

Wat?
§ 5.3 Lezen: opdrachten 8 t/m 13 + 15
Hoe?
Leerwerkboek + schrift
Hulp?
Boek, klasgenoot, Straver
Resultaat?
Huiswerk
Leerdoel?
Kenmerken betogende tekst, redengevend en concluderend tekstverband
Klaar?
Daltontaak, lezen

Slide 22 - Diapositive





Hoe ging het in de klas?
Wat weet je nu?

Slide 23 - Diapositive

Wat weet je nu?

1. Tekstdoelen: activeren en amuseren
2. Betogende tekst
3. Tekstverbanden; redengevend en concluderend
4. Kansenongelijkheid j/m

Slide 24 - Diapositive

Einde van de les

Slide 25 - Diapositive

Dinsdagdilemma

Slide 26 - Diapositive


Je benT analfabeet.
Je hebt schubben over je hele lijf.

Slide 27 - Sondage


Je moet iedere avond een 5-gangen diner bereiden.
Je mag alleen fastfood als avondeten.

Slide 28 - Sondage