Formuleren VWO3

Formuleren: samentrekking/ verwijzing
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Formuleren: samentrekking/ verwijzing

Slide 1 - Diapositive

Inhoud
  1. Nakijken huiswerk (2 + 3)
  2. Maken 4 + 5 (in breakout-rooms)
  3. centrale uitleg verwijswoorden
  4. Maak opdracht 1 t/m 3 op pag. 

Slide 2 - Diapositive

nakijken opdr 2
1 De meivakantie duurt twee weken en de meivakantie besteden we aan een leuke stedentrip.
De woordgroep de meivakantie is in het eerste deel van de zin het onderwerp en in het tweede deel het lijdend voorwerp.
2 Joep was niet zo lekker en (Joep) was daarom na het derde uur naar huis gegaan.
Het woord was is in het eerste deel van de zin een koppelwerkwoord en in het tweede deel een hulpwerkwoord. (Het woord Joep mag je wel weglaten, want Joep heeft beide keren dezelfde vorm, functie en betekenis.)

Slide 3 - Diapositive

vervolg opdr. 2
3 De judoka had al diverse behandelingen ondergaan, maar (de judoka) had nog steeds veel pijn aan zijn knie.
Het woord had is in het eerste deel van de zin een hulpwerkwoord en in het tweede deel een zelfstandig werkwoord. (De woordgroep de judoka mag je wel weglaten, want die heeft beide keren dezelfde vorm, functie en betekenis.)
4 c

Slide 4 - Diapositive

Opdr. 3
1 Els zei: ‘Mijn man werkt veel te hard en (mijn man) werkt daardoor vaak op mijn zenuwen.’
Het woord werkt heeft in het eerste deel van de zin de betekenis arbeid verrichten en in het tweede deel invloed hebben. (De woordgroep mijn man mag je wel weglaten, want die heeft beide keren dezelfde vorm, functie en betekenis.)

Slide 5 - Diapositive

opdr 3
2 De stand-upcomedian verbaasde zich erover dat hij het cabaretfestival had gewonnen en de toeschouwers verbaasden zich nog veel meer.
De woorden verbaasde zich zijn in het eerste deel van de zin enkelvoud en moet in het tweede deel meervoud zijn.

Slide 6 - Diapositive

opdr 3
3 Rex gaf weinig om zijn stiefdochter, maar (Rex) gaf haar wel wekelijks wat zakgeld.
Het woord gaf (om) heeft in het eerste deel van de zin de betekenis houden van; belangrijk vinden en in het tweede deel overhandigen. (Het woord Rex mag je wel weglaten, want dat heeft beide keren dezelfde vorm, functie en betekenis.)

Slide 7 - Diapositive

opdr 3
4 Nam de winkeldief enkele dure horloges weg en nam de winkeldief daarna snel de benen?
Het woord nam heeft in het eerste deel van de zin de betekenis pakken; stelen en is in het tweede deel onderdeel van de uitdrukking de benen nemen (= ervandoor gaan).

Slide 8 - Diapositive

lesopdracht: Maak opdracht 4 en 5: p. 35
Neem van opdr. 4 een voor een een opdracht en maak deze hardop. Je modeleert: doet voor hoe jij deze oipdracht zou oplossen en wat de logische uitkomst zou moeten zijn. Wanneer je er niet uitkomt vraag je hulp.
Overleg met je medeleerlingen over de oplossingen.
Noteer (allen) de antwoorden in je schrift.

Slide 9 - Diapositive

verwijzen

Slide 10 - Diapositive

Wat is het verschil?
Voor zijn verjaardag kreeg Sharif dit nieuwe computerspel, dat hij erg leuk vindt.

Voor zijn verjaardag kreeg Sharif dit nieuwe computerspel, wat hij erg leuk vindt.

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Vidéo

dat of wat?
Dat verwijst naar iets bepaaldsHet bedrag dat ik aan je overmaakte.

Wat verwijst naar iets onbepaalds: Alles wat je me beloofde.

Slide 13 - Diapositive

Wat?
Wat gebruik je daarnaast bij:
  • een verwijzing naar een overtreffende trap.
  • een verwijzing naar een hele zin
  • het woord dat/ datgene

Slide 14 - Diapositive

personen
Onderscheid dieren/ objecten en personen:
  • Naar personen refereer je met (voorzetsel) + wie 
  • Naar objecten en dieren daar/waar + voorzetsel (over/van)

Slide 15 - Diapositive

verwijzen + geslacht

Slide 16 - Diapositive

onzijdige woorden = het
ook verklein-woorden

Slide 17 - Diapositive

vrouwelijke uitgangen

Slide 18 - Diapositive

Omdat de bibliotheek gaat verbouwen stuur ... al ... leden een brief
A
hij/ zijn
B
het/ zijn
C
hij/ haar
D
ze/ haar

Slide 19 - Quiz

In maart mag de bevolking ... stem uitbrengen voor een nieuw parlement
A
zijn
B
haar

Slide 20 - Quiz

Marc laat ... brommer ieder jaar nakijken om ... in topconditie te houden.
A
haar/ haar
B
zijn/ hem
C
zijn/ die
D
zijn/ het

Slide 21 - Quiz

huiswerk
Maak opdracht 1 t/m 5 op pag. 63

Slide 22 - Diapositive

Lukt het je je werk goed te maken voor Nederlands?

Slide 23 - Carte mentale

Waar moet in de les Nederlands nog meer aandacht aan besteed worden?

Slide 24 - Carte mentale