Herhaling meervouden & much/many/a lot of/lots of/(a) little/(a) few

Grammatica herhaling
1 / 52
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 52 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Grammatica herhaling

Slide 1 - Diapositive

Meervouden (=plurals)

Slide 2 - Diapositive

Regel voor meervoud = woord + S
1 dog - 3 dogs
    1 dog


   3 dogs

Slide 3 - Diapositive

Bij woorden die eindigen op een medeklinker + -y
-y wordt een -i, en krijgen -es
                 
  1 bunny                   4 bunnies

Slide 4 - Diapositive

woorden die eindigen op een klinker + y                   krijgen alleen een -s
          
  1 boy                        3 boys

Slide 5 - Diapositive

      woorden die eindigen op een sisklank 
(ch, sh, s, ss, x, z)
krijgen -es
  1 dress                      4 dresses

Slide 6 - Diapositive

woorden die eindigen op een medeklinker + o
krijgen -es
                 
   1 tomato                     4 tomatoes

Slide 7 - Diapositive

Bij woorden die eindigen op een -f(e) eindigen
-f wordt een -v, en krijgen -es
                 
    1 leaf                            4 leaves

Slide 8 - Diapositive

man -> men
woman -> women
child -> children
tooth -> teeth
foot -> feet
mouse -> mice
person -> people
sheep -> sheep
fish -> fish
goose -> geese
Onregelmatige vormen
(= uit je hoofd kennen)

Slide 9 - Diapositive


A
baby's
B
babys
C
babie's
D
babies

Slide 10 - Quiz


A
boxes
B
boxxes
C
bosses
D
boxees

Slide 11 - Quiz


A
monky's
B
monkies
C
monkie's
D
monkys

Slide 12 - Quiz

Uniform
A
uniformes
B
uniform's
C
uniforms
D
uniformies

Slide 13 - Quiz


A
fishes
B
fish
C
fishen
D
fishies

Slide 14 - Quiz

Thief
A
thiefs
B
thiefes
C
thiefies
D
thieves

Slide 15 - Quiz


A
cooky's
B
cookies
C
cookys
D
cookyes

Slide 16 - Quiz


A
Butterflies
B
butterflys
C
butterflie's
D
butterfly's

Slide 17 - Quiz


1 policeman
A
policemans
B
policemannen
C
policemen
D
policemannies

Slide 18 - Quiz


A
Brushes
B
brush's
C
brushs
D
brushies

Slide 19 - Quiz

strawberry
A
strawberries
B
strawberrys
C
strawberrys
D
strawberryes

Slide 20 - Quiz


A
elfs
B
elves
C
elfes
D
elf's

Slide 21 - Quiz


A
ponys
B
ponies
C
pony's
D
ponie's

Slide 22 - Quiz


A
bus's
B
buss
C
buses
D
busses

Slide 23 - Quiz


A
leaves
B
leafes
C
leafs
D
leaf's

Slide 24 - Quiz


A
faces
B
face's
C
facies
D
facces

Slide 25 - Quiz


A
mouthees
B
mouth's
C
mouthens
D
mouths

Slide 26 - Quiz


A
first laddies
B
first ladys
C
first ladies
D
first lady's

Slide 27 - Quiz


A
modelles
B
modellen
C
models
D
modelens

Slide 28 - Quiz


A
bodys
B
bodies
C
boddies
D
body's

Slide 29 - Quiz


A
wives
B
wifies
C
wifes
D
wife's

Slide 30 - Quiz

Much/many/a lot of/ lots of/(a)few/(a)little

Slide 31 - Diapositive

Hoe zeg je 'veel' in het Engels?
A
much- many - a lot of- lots of
B
a few - a little
C
few - little

Slide 32 - Quiz

Hoe zeg je 'weinig' in het Engels?
A
much- many - a lot of- lots of
B
a few - a little
C
few - little

Slide 33 - Quiz

Hoe zeg je 'een paar/een beetje' in het Engels?
A
much- many - a lot of- lots of
B
a few - a little
C
few - little

Slide 34 - Quiz

Much money
Many coins and many banknotes

Slide 35 - Diapositive

Much vs. Many = veel
"Much" gebruik je bij ontelbare woorden (enkelvoud)
Je kan er geen 1, 2, 3 voorzetten.
much money, much water, much time

"Many" gebruik je bij telbare woorden (meervoud)
Je kan er vaak 1, 2, 3, voorzetten.
many dollars, many bottles of water, many minutes

Let op! Worden vaak in ontkennende zinnen en vragen gebruikt.

Slide 36 - Diapositive

A lot of / Lots of = veel
"a lot of" en "lots of" gebruik je bij zowel bij  ontelbare woorden (enkelvoud) als telbare woorden (meervoud)

a lot of money, lots of water, a lot of time

lots of dollars, a lot lof bottles of water, lots of minutes

Let op! Worden vaak in bevestigende zinnen gebruikt.

Slide 37 - Diapositive

MUCH
MANY
time
money
donut
sweater
people
food

Slide 38 - Question de remorquage

Little vs. Few = weinig 
"little" gebruik je bij ontelbare woorden (enkelvoud)
Je kan er geen 1, 2, 3 voorzetten.
little money, little water, little time

"few" gebruik je bij telbare woorden (meervoud)
Je kan er vaak 1, 2, 3, voorzetten.
few dollars, few bottles of water, few minutes

Slide 39 - Diapositive

 A little vs. A few = een paar / een beetje 
"a little" gebruik je bij ontelbare woorden (enkelvoud)
Je kan er geen 1, 2, 3 voorzetten.
a little money, a little water, a little time

"a few" gebruik je bij telbare woorden (meervoud)
Je kan er vaak 1, 2, 3, voorzetten.
a few dollars, a few bottles of water, a few minutes

Slide 40 - Diapositive

I have "weinig" homework.
A
few
B
little
C
a few
D
a little

Slide 41 - Quiz

I don't have "veel" books.
A
much
B
many
C
a lot of - lots of

Slide 42 - Quiz

I don't have "veel" money.
A
much
B
many
C
a lot of - lots of

Slide 43 - Quiz

I have "een paar" hobbies.
A
few
B
little
C
a little
D
a few

Slide 44 - Quiz

I have "een beetje" motivation.
A
few
B
little
C
a little
D
a few

Slide 45 - Quiz

I have "weinig" video games.
A
few
B
little
C
a little
D
a few

Slide 46 - Quiz

There isn't "veel" love.

Slide 47 - Question ouverte

She has "een beetje" water.

Slide 48 - Question ouverte

She has "weinig" pets.

Slide 49 - Question ouverte

There aren't "veel" wild animals here.

Slide 50 - Question ouverte

He has "weinig" pencils

Slide 51 - Question ouverte

They have "veel" board games at home.

Slide 52 - Question ouverte