04 - Aaneenschrijven en tussenklanken

Aaneenschrijven en tussenklanken
Taalverzorging §A3
1 / 14
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 14 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Aaneenschrijven en tussenklanken
Taalverzorging §A3

Slide 1 - Diapositive

Lesdoelen
Als het goed is, weet je aan het eind van deze les: 
- hoe je samenstellingen schrijft; 
- wanneer je een tussenklank gebruikt bij een samenstelling; 
- hoe je fouten in samenstellingen kunt opsporen en benoemen. 
- hoe je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd spelt. 

Slide 2 - Diapositive

Huiswerk bespreken
We bespreken opdracht 7 tot en met 10 op pagina 265. 

Slide 3 - Diapositive

Samenstellingen
Een samenstelling is een woord dat is opgebouwd uit twee of meer woorden. Voor het vormen van samenstellingen moeten we rekening houden met een aantal regels. Hier bespreken we er twee van.

Slide 4 - Diapositive

Aaneenschrijven
Je schrijft samengestelde woorden aan elkaar als er sprake is van één begrip, waarbij je bij het uitspreken maar één lettergreep beklemtoont.

Ook samengestelde woorden en samenstellingen die afgeleid zijn van werkwoorden schrijf je aan elkaar.

Slide 5 - Diapositive

Tussenletters in samenstellingen
Soms volstaat het niet om woorden direct achter elkaar te schrijven. In zulke gevallen heb je een tussenletter (meestal -s of e(n)) nodig. 

Als er een -s tussen de delen wordt geplaatst, hoor je dat. 

Als dat niet zo is doordat het tweede deel van de samenstelling met een s-klank begint, vervang je dit woord door een woord zonder -s.

Slide 6 - Diapositive

-e of -en tussen de delen
Het is vaak moeilijk te horen of je tussen de delen van een samenstelling -e of -en moet plaatsen. Over het algemeen plaatsen we -en, tenzij:

- Het eerste deel van de samenstelling geen meervoud heeft.
- Het eerste deel van de samenstelling een meervoud op een -s heeft.
- Als het tweede deel van de samenstelling een bijvoeglijk naamwoord is, dat wordt versterkt door het eerste deel. 

Slide 7 - Diapositive

Aan de slag 
Werk nu in alle rust aan opdracht 1 en 2 op pagina 268 van je boek. 

Slide 8 - Diapositive

Werkwoordspelling
Om werkwoorden op de juiste manier te spellen, vervoegen we ze. Dit houdt in dat we het werkwoord aanpassen aan de rest van de zin.

Vooral de spelling van de persoonsvorm wordt door veel mensen als lastig ervaren. Als je je aan de volgende regels houdt, lukt het jou ook.

Slide 9 - Diapositive

Werkwoordspelling
Vul in de zinnen de juiste werkwoorden in in de tegenwoordige tijd. 

- Hij ... (vinden) het erg vervelend als je je huiswerk te laat ... (inleveren). 
- ... (worden) je broertje nooit moe van je als je hem zo ... (irriteren)?
- Hij ... (updaten) de computer, omdat hij de laatste tijd vaak ... (crashen). 

Slide 10 - Diapositive

Persoonsvorm tegenwoordige tijd enkelvoud
De spelling van de persoonsvorm hangt van het onderwerp af.




*als je of jij het onderwerp is en achter de
persoonsvorm staat, gebruiken we de stam.
1e persoon
ik
stam
2e persoon
je, jij of u
stam + t/stam*
3e persoon
hij, zij of het
(alles wat niet ik, je, jij of u is)
stam +t

Slide 11 - Diapositive

Let op!
- Er kunnen twee vormen van de stam zijn: het hele werkwoord -en of  de persoonsvorm die we gebruiken als ik  het onderwerp is.

- Twijfel je (vooral bij werkwoorden waarvan de stam op een -d eindigt) of er een -t achter moet, vervang het dan door een vorm van lopen.

- -dt aan het eind van een werkwoord kan alleen voorkomen als de stam op een -d eindigt en het onderwerp een tweede of derde persoon is.

Slide 12 - Diapositive

Persoonsvorm tegenwoordige tijd meervoud
Voor de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd in het meervoud gebruiken we het hele werkwoord, zoals het ook in het woordenboek terug te vinden is. Hierop is één uitzondering:

Als u in het meervoud het onderwerp is, gebruiken we stam+t.

Slide 13 - Diapositive

Kijk nu nog eens naar de zinnen...
Vul in de zinnen de juiste werkwoorden in in de tegenwoordige tijd. 

- Hij ... (vinden) het erg vervelend als je je huiswerk te laat ... (inleveren). 
- ... (worden) je broertje nooit moe van je als je hem zo ... (irriteren)?
- Hij ... (updaten) de computer, omdat hij de laatste tijd vaak ... (crashen). 

Slide 14 - Diapositive