Via Vervolg thema 1, spelling&grammatica les 2 'woordsoorten'

• Nederlands
• Praktijkonderwijs
• Leerjaar 3

Woordsoorten

Via Vervolg thema 1

Spelling & grammatica les 2

Wat is het werkwoord in de zin?
De oude kat sprong op de kast.

1. De
2. kast
3. sprong
4. oude

Wat is het lidwoord?
De oude kat sprong op de kast.

1. oude
2. de
3. kat
4. op

Welke zelfstandige naamwoorden zitten er in?
De oude kat sprong op de kast.

1. Oude en kat
2. Kat en de
3. Oude en kast
4. Kat en kast

Wat is het bijvoeglijk naamwoord?
De oude kat sprong op de kast.

1. oude
2. kat
3. op
4. kast

Wat is het voorzetsel?
De oude kat sprong op de kast

1. kast
2. sprong
3. op
4. de

Woordsoorten

Werkwoord --> Wat iets of iemand doet.

Lidwoord --> de, het en een. Staat voor een een zelfstandig naamwoord.

Zelfstandige naamwoord --> Een mens, een dier, een ding en namen.

Bijvoegelijke naamwoord --> Eigenschappen of kenmerken.

Voorzetsels --> Geeft aan waar, wanneer en waarom.

                                    De oude kat sprong op de kast.

Lidwoord

• Het lidwoord staat nooit alleen in de zin.
• Het lidwoord hoort altijd bij een ander woord namelijk....

   het zelfstandig naamwoord

Zelfstandig naamwoord

Het zelfstandig naamwoord is een woord voor iets of iemand:

                Een mens

                Een dier

                Een ding

Het bijvoeglijk naamwoord

Het zegt iets over het zelfstandig naamwoord.

            'rode auto.'

Het staat tussen het lidwoord en zelfstandig naamwoord in.

           'De rode auto.'

Stoffelijk bijvoeglijk naamwoorden eindigen vaak op -en. 

vb: 

- de gouden medaille

- de leren voetbal

Maar NIET altijd!!

polyester

nylon

bamboe

aluminium

fleece

Werkwoord

1. Het werkwoord vertelt wat iemand of iets doet/ actie.
2. Het hele werkwoord eindigt bijna altijd op -en.
3. Het werkwoord kan van tijd veranderen. (nu/vroeger)
4. Het werkwoord kan van vorm veranderen (1 pers/meer)

Voorzetsel

Een kort woordje in een zin, wat vaak een plaats aangeeft of iets zegt over de tijd.

Sommige werkwoorden hebben een vast voorzetsel.

Hebben de honden de smerige modder in hun witte vacht al schoongelikt?
Vul de werkwoorden in.

Hebben de honden de smerige modder in hun witte vacht al schoongelikt?
Vul de zelfstandige naamwoorden in.

Hebben de honden de smerige modder in hun witte vacht al schoongelikt?
Vul de lidwoorden in.

Hebben de honden de smerige modder in hun witte vacht al schoongelikt?
Vul de bijvoeglijke naamwoorden in.

Hebben de honden de smerige modder in hun witte vacht al schoongelikt?
Vul het voorzetsel in.

Lidwoord

Werkwoord

Zelfstandig naamwoord

Bijvoegelijk naamwoord

Voorzetsel

Zaterdag

hebben

we

een

lange

rit

naar

het

mooie

strand

gemaakt.

Lidwoord

Werkwoord

Zelfstandig naamwoord

Bijvoegelijk naamwoord

Voorzetsel

De

kinderen

maken

voetballen

van

kapotte

autobanden.

Iedereen

zijn

Lidwoord

Werkwoord

Zelfstandig naamwoord

Bijvoegelijk naamwoord

Voorzetsel

verkoopt

oude

spullen

op

de 

rommelmarkt.

Wat moet je maken?

Blz. 28 t/m 35 opdr. 7 t/m 11

Klaar? Kijk je eigen werk na en laat het zien aan de docent.

Succes!