Spelling klas 2 - Afkortingen

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 2

Spelling

Afkortingen

Voor afkortingen zijn ook spellingregels.

Er zijn drie standaard regels.

Afkortingen

1. Afkortingen van bedrijven, organisaties en landen: HOOFDLETTERS

IKEA, CDA, RTL, NL

Afkortingen

2. Afkortingen waarvan je de woorden altijd voluit uitspreekt: PUNTEN ertussen

s.v.p. - o.a. - z.o.z.

Afkortingen

3. Andere afkortingen: 

KLEINE letters en ZONDER PUNTEN

havo, pin, bh

Afkortingen in samenstelling

Soms zit er een afkorting in een samenstelling. Wat zijn dan de regels?

Afkortingen in samenstelling

1. Als je de afkorting letter voor letter uitspreekt:

KOPPELTEKEN

2. Als je de afkorting uitspreekt als 1 woord:

AAN ELKAAR

Afkortingen in samenstelling

havoleerling, maar vmbo-leerling

BMW-dealer, pincode

Afkortingen in samenstelling

LET OP:

Als het voor de uitspraak noodzakelijk is 

of 

bij een afkorting met meer hoofdletters:

KOPPELTEKEN

Neem het onderstreepte woord over en zet een trema of koppelteken waar dat moet.
Jasper heeft een filmpje over junkfood geupload naar YouTube.

_________

Neem het onderstreepte woord over en zet een trema of koppelteken waar dat moet.
De apkkeuring van auto's is in Europa wettelijk verplicht.

___________

Neem het onderstreepte woord over en zet een trema of koppelteken waar dat moet.
Heb jij een eigen stereoinstallatie op jouw kamer?

_______________

Neem het onderstreepte woord over en zet een trema of koppelteken waar dat moet.
Na een flauwe Sbocht moet je rechtsaf naar de sporthal.

_______

Neem het onderstreepte woord over en zet een trema of koppelteken waar dat moet.
Jos' oma is sinds gisteren haar 65+kaart kwijt.

________

Neem het onderstreepte woord over en zet een trema of koppelteken waar dat moet.
In aardbeien zitten talloze vitamines, zoals vitamine C.

_________

Neem het onderstreepte woord over en zet een trema of koppelteken waar dat moet.
Bij de studiebegeleider kun je terecht voor studieadvies.

____________

Neem het onderstreepte woord over en zet een trema of koppelteken waar dat moet.
Svens vader kocht op Marktplaats een oud petroleumstel.

_____________

Neem het onderstreepte woord over en zet een trema of koppelteken waar dat moet.
Hebben jullie nog ideeen voor het afscheid van Liz?

_______

Neem het onderstreepte woord over en zet een trema of koppelteken waar dat moet.
Yvet denkt dat ik haar naaap met mijn nieuwe kapsel.

______

Neem het onderstreepte woord over en zet een trema of koppelteken waar dat moet.
De patienten moesten wachten in de sobere wachtkamer.

_________

Neem het onderstreepte woord over en zet een trema of koppelteken waar dat moet.
Jasmina's vader ging naar de BMWdealer voor een proefrit.

___________

Neem het onderstreepte woord over en zet een trema of koppelteken waar dat moet.
Carmen kreeg een astmaaanval tijdens de gymnastiekles.

____________

Neem het onderstreepte woord over en zet een trema of koppelteken waar dat moet.
De mentor heeft de klas geinformeerd over de verschillende keuzevakken.

____________

Neem het onderstreepte woord over en zet een trema of koppelteken waar dat moet.
Je kunt meeeters beter niet uitknijpen.

_________

Neem het onderstreepte woord over en zet een trema of koppelteken waar dat moet.
In veel scholen ligt er linoleum op de vloer.

________