Elektriciteit 4v 1.1-3

• Natuurkunde
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 4

Elektriciteit 4v 1.1-7

17. Waarom is het gemiddelde vermogen van een wasmachine kleiner dan het maximale vermogen?

11. Welke zin kan juist zijn?

1. Een spaarlamp verbruikt in 1,0 uur een energie van 30kJ
2. Een ledlamp gebruikt in 1 minuut 180J aan energie
3. Beide
4. Beide niet

19. Vrije elektronen bewegen in een gesloten stroomkring van min naar plus

1. waar
2. niet waar

19. Door een apparaat met een groot vermogen gaat een grote stroom

1. waar
2. niet waar

19. Een apparaat dat werkt op een lage spanning heeft altijd een klein vermogen

1. waar
2. niet waar

19. Als de stroomsterkte in een stroomkring 2x zo groot wordt, gaan er per seconde 2x zoveel elektronen door de kring

1. waar
2. niet waar

19. Als er per seconde veel elektronen door een apparaat stromen, is het vermogen groot

1. waar
2. niet waar

19. Als de elektronen veel energie afgeven, is het vermogen groot

1. waar
2. niet waar
3. beide
4. beide niet waar

25. Van welke 2 grootheden hangt de totale lading af die door een lampje loopt?

25. Van welke grootheden hangt de totale energie af die een lampje gebruikt?

Rekenvaardigheid: iemand koopt een stuk kaas van 0,45kg. Welk gewicht zit er het dichtste bij?

1. 1/3 kg
2. 2/5 kg
3. 3/4 kg
4. 1/2 kg

Wat is waar?

1. Kortsluiting is een vorm van overbelasting
2. Overbelasting is een vorm van kortsluiting
3. beide
4. geen van beide

38. De stroomsterkte door een gloeilamp is direct na het inschakelen even iets groter dan normaal. Hoe zou dat komen?

Wat voor soort weerstand is het dus?

Wat is de definitie van elektrische weerstand?

Wat is juist?
R = U/I ...

1. is de formule voor het berekenen van de weerstand
2. is een aanduiding voor de Wet van Ohm
3. beide
4. geen van beide

Van welke 4 dingen kan de weerstand van een stroomdraad afhangen?

Welke twee beveiligingen zijn er in huis voor als de metalen kast van een apparaat onder spanning komt te staan?

Wat is waar?
Als je tegelijk de fasedraad en de nuldraad aanraakt ...

1. slaat de aardlekschakelaar onmiddellijk uit
2. krijg je zeker een dodelijke schok
3. beide
4. geen van beide

Hoe komt het dat moderne kerstboomverlichting niet uitgaat als er een lampje stuk gaat?

Kan dat zo doorgaan totdat alle lampjes de een na de ander stuk zijn gegaan?

1. Ja, hoezo niet
2. Nee, op een bepaald moment gaan ze allemaal tegelijk stuk
3. Dat hangt ervan af
4. Nee, op een bepaald moment slaat de zekering uit

Wil je nu eerst even de enquête over mijn functioneren nog een keer invullen? 

Zie de groepschat.

Maak nu als test vraag 85 uit Newton

23. Welke uitspraak klopt?

1. Stroom door A1 > stroom door A2
2. Stroom door A1 = stroom door A2
3. stroom door A1 < stroom door A2
4. door A2 gaat geen stroom

28. Autolamp: P = 55 W, I = 4,6 A. Bereken
a) U
b) aantal elektronen per seconde dat door de lamp gaat