Werkwoordspelling herhaling

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

Werkwoordspelling

Werkwoordspelling

Vormen

Persoonsvorm tegenwoordige tijd 

Persoonsvorm verleden tijd 

Gebiedende wijs 

Voltooid deelwoord 

Onvoltooid deelwoord 

Infinitief (hele werkwoord) 

Bijvoeglijk naamwoord

PVTT

PVVT

GW

VD

OD

INF

BN

Infinitief

Het hele werkwoord dat in de zin niet van getal of tijd veranderd kan worden. (pv is onderstreept + VD is vetgedrukt, inf. is wit)

Wij konden elke dag wel een ijsje gegeten hebben.

Zouden zij op school geweest zijn?

Wij staan op de kinderen te wachten.

Er zijn veel verhalen verloren gegaan.
zijn =

1. PVTT
2. PVVT
3. INF
4. VD

Er zijn veel verhalen verloren gegaan.
gegaan =

1. PVTT
2. PVVT
3. INF
4. VD

Gebiedende wijs

Er wordt een bevel aangegeven en er staat geen onderwerp in de zin. Vaak heeft de zin een uitroepteken!

Ga weg als het je niet bevalt.

Maak de toets!

Leer de theorie die ik opgeef!

Wat is blijf?
Blijf staan als ik tegen je praat.

1. PV
2. VD
3. GW

Wat is wind?
Wind je niet zo op over je rooster, want het verandert voortdurend.

1. PVTT
2. GW
3. VD

Wat is verandert?
Wind je niet zo op over je rooster, want het verandert voortdurend.

1. PVTT
2. GW
3. VD

Onvoltooid deelwoord

Er wordt gezegd hoe iets gebeurt. 

Jullie zitten lezend achter de laptop.

Ik loop pratend door het lokaal.

Jullie maken zittend de opdrachten.

VORM: Infinitief + -d

Wat is lopend?
Lopend ben je niet snel op school.

1. PVTT
2. VD
3. INF
4. OD

Wat is knallend?
De vuurpijlen gingen knallend de lucht in.

1. INF
2. VD
3. OD
4. PVVT

Bijvoeglijk naamwoord (van VD of OD)

Het bijvoeglijke naamwoord staat voor een zelfstandig naamwoord (mensen / dieren / dingen)

De gekochte laptop doet het goed.

Hij zag de gemaakte toetsen op de tafel liggen.

Jullie zullen de gekregen cijfers in magister zien.

De geverfde lokalen stinken nog een beetje.

Bijvoeglijk naamwoord (van VD)

Je schrijft het BN zo kort mogelijk, tenzij je daardoor een verkeerde uitspraak krijgt. 

De vergrote foto's. --> de foto's zijn vergroot. 

De gesloten deur. --> de deur is gesloten. 

Het geredde kind. --> het kind is gered. 

Maar: de fotograaf vergrootte de foto's.

Wat is gelopen?
De gelopen route was prachtig.

1. OD
2. BN
3. VD

Wat is verbrede?
Het verbrede pad was veel beter geworden.

1. VD
2. BN
3. OD

Wat is verbreedde?
Mijn opa verbreedde het pad vorig jaar
en het was veel beter geworden.

1. VD
2. BN
3. OD
4. PVVT

Wat is gestorte?
De in het ravijn gestorte bergbeklimmer was gered.

1. VD
2. BN
3. OD
4. PVVT

Bijvoeglijk naamwoord (van OD)

Het bijvoeglijke naamwoord staat voor een zelfstandig naamwoord ( mensen / dieren / dingen)

De goedwerkende laptop was duur.

Hij zag de trillende telefoon op de tafel liggen.

Jullie zullen de kijkende mensen tijdens de les zien.

De vervende mensen zijn een beetje vies.

Wat is lopende?
Het lopende meisje kijkt achteruit.

1. VD
2. OD
3. BN

Wat is twijfelen?
Hij zal nooit twijfelen over de gemaakte keuze.

1. INF
2. VD
3. PVTT

De vergrote foto hangt aan de muur
vergrote=

1. BN
2. VD
3. OD
4. PVTT

Hij vergrootte de foto van de vakantie.
vergrootte=

1. PVTT
2. BN
3. VD
4. PVVT

betalen=
Hij had voor mij de rekening kunnen betalen.

1. PVTT
2. VD
3. INF
4. BN

De goed opgeleide docent geeft leuke lessen.
opgeleide = ...

1. PVTT
2. GW
3. BN

Het (verwachten) festival werd afgelast. Juiste spelling?

De (verkleden) meisjes zagen eruit als clowns. Juiste spelling?

Persoonsvorm tegenwoordige tijd ( tijd / getal)

Persoonsvorm verleden tijd (tijd / getal)

Gebiedende wijs (geen onderwerp / vaak uitroepteken)

Voltooid deelwoord (vorm van hebben, zijn of worden)

Onvoltooid deelwoord (de manier hoe?)

Infinitief (hele werkwoord - kan geen andere vorm worden)

Bijvoeglijk voltooid / onvoltooid deelwoord (staat voor een znw)

PVTT

PVVT

GW

VD

OD

INF

BN

QUIZ!

Eens zien of jullie de regels goed in jullie hoofd hebben.     

Als je verstandig bent, (branden) je daar je vingers niet aan. Juiste spelling?

De (aanbranden) aardappels zijn (weggooien). Juiste spelling?

Mijn (intapen) enkel doet nog steeds zeer. Juiste spelling?

evacueren
De .................. kampen.

1. gëevacueerde
2. geëvacueerde
3. gëevacueerden
4. geëvacueerden

Hij (deleten - vt) de bestanden.

1. delete
2. deletete
3. delette
4. deletette

(vinden) alsjeblieft die bankpas terug, voor er misbruik van wordt gemaakt.

1. Vond
2. Vindt
3. Vind

De stukken (kopiëren - tt) mijn secretaresse niet meer.

1. kopieert
2. kopieërt
3. kopiëren
4. kopieerde

De pas (stofzuigen) vloer lag onder de confetti.

1. stofgezogen
2. gestofzuigde
3. stofgezoge
4. stofgezuigde

Het ongeluk (gebeuren) heel vaak op dat kruispunt.

1. gebeurdt
2. gebeurt
3. gebeurd

Het ongeluk is heel vaak op dat kruispunt (gebeuren).

1. gebeurdt
2. gebeurt
3. gebeurd

De jongen heeft vaak geïnteresseerd (luisteren).

1. geluisterd
2. geluisterdt
3. geluistert

De docent heeft vaak boeiend (vertellen).

1. vertelt
2. verteld
3. verteldt

De docent (vertellen) vaak boeiend.

1. vertelt
2. verteld
3. verteldt

Het verhaal is (achterhalen) door de tijd.

1. achterhaalt
2. achterhaaldt
3. achterhaald

Zij (weigeren) haar schoenen aan te doen.

1. weigert
2. weigerdt
3. weigerd

Ik vind werkwoordspelling

1. makkelijk
2. moeilijk
3. niet makkelijk, maar ook niet heel moeilijk