Les 9. verbos regulares

Señora del Cisne
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Señora del Cisne

Slide 1 - Diapositive

¿Qué vamos a hacer?

  • Repaso verbos regulares
Leerdoel: 
Ik kan de regelmatige werkwoorden vervoegen in het Spaans

Slide 2 - Diapositive

geef de infinitivo van een
werkwoord dat eindigt op -ar/-er en -ir

Slide 3 - Carte mentale

Slide 4 - Diapositive

 Herhaling persoonlijke voornaamwoorden
Ik
yo
Jij
Hij / zij / u
él / ella / usted
Wij
nosotros (-as)
Jullie
vosotros (-as)
Zij mv / u mv 
ellos / ellas / ustedes
In het Spaans hoeft het persoonlijk vnw er niet bij te staan. Je kunt aan het werkwoord zien welke persoon bedoeld wordt.

Slide 5 - Diapositive

Repaso: los verbos regulares

Slide 6 - Diapositive

Stappenplan
werkwoorden vervoegen

1. Haal -ar, -er of -ir van het werkwoord af, nu heb je de stam.
2. Wat is het onderwerp van de zin (yo, tú, él ...).
3. Bekijk wat de juiste uitgang is die bij dit onderwerp hoort. (kijk goed bij AR, ER of IR)
4. Plak de uitgang aan de stam.

Voorbeeld: Ella ______ (vivir) en una casa muy grande. 
1. Het is een ir werkwoord, de stam is viv
2. Het onderwerp in de zin is: Ella (zij)
3. Als je kijkt in het schema bij de ir werkwoorden staat er bij ella > e
4. viv + e = vive                        Het juiste antwoord is: Ella vive en una casa muy grande.

Slide 7 - Diapositive

Vervoeg het werkwoord HABLAR.
yo

él
nosotros
vosotros

ellos
hablo
hablas
habla
hablamos
habláis

hablaron

Slide 8 - Question de remorquage

yo
él, ella, usted
nosotros/ nosotras
vosotros/ vosotras
ellos, ellas, ustedes
viven
hablo
vende 
vivimos
vendo
es
eres
habla
aprendemos
estudiáis
trabajan
hablamos
vivís
escribes
buscamos
sois
son

Slide 9 - Question de remorquage

comer, usted
A
comed
B
coman
C
coma
D
come

Slide 10 - Quiz

hablar, tú
A
hablas
B
hablad
C
hable
D
hablen

Slide 11 - Quiz

escribir, vosotros
A
escriban
B
escribid
C
esribe
D
escribís

Slide 12 - Quiz

trabajar, ustedes
A
trabajad
B
trabaje
C
trabaja
D
trabajan

Slide 13 - Quiz

Mi hermano (nadar) en la piscina.
A
nado
B
nadamos
C
nadéis
D
nada

Slide 14 - Quiz

Ellos (vivir) en Madrid.
A
viven
B
vive
C
vivís
D
vivo

Slide 15 - Quiz

Yo (beber) agua.
A
bebo
B
bebéis
C
bebe
D
bebes

Slide 16 - Quiz

Nosotros (comer) paella.
A
como
B
comemos
C
coméis
D
comen

Slide 17 - Quiz

¡A trabajar!

Slide 18 - Diapositive

Profedele

¿Qué?              https://arche-ele.com/el-presente-regular-de-indicativo-conjugaciones

¿Tiempo?       15 minutos

¿Cómo?          Individualmente

¿meta?           Practicar con los verbos en el presente




Slide 19 - Diapositive

welke dag van de week is het?

Slide 20 - Carte mentale

Wie is er jarig?

Slide 21 - Carte mentale

Waar wordt dat gevierd?

Slide 22 - Carte mentale

LEER

Slide 23 - Diapositive

LEER

Slide 24 - Diapositive

De jarige wordt ... jaar
Op het feest is ... uitgenodigd.
Het toilet is rechtdoor en dan ... aan het einde van de gang.
Pepe blijft ... minuten weg.
Opa zit ...
66
86
Pepe met zijn ouders
de hele familie
rechtsaf
linksaf
5
15
in de auto
bij een voetbalwedstrijd

Slide 25 - Question de remorquage

Texto correcto
Texto incorrecto

Slide 26 - Question de remorquage