4.1 De Stad -past

4.1 De Stad - paspoort 21
1 / 42
suivant
Slide 1: Diapositive
Mens & MaatschappijMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

Cette leçon contient 42 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

4.1 De Stad - paspoort 21

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Deze les 21 januari
- aanmelden paspoort 21
- uitleg 4.1.1 en 4.1.2
- werken aan de opdrachten

Slide 3 - Diapositive

REISDOELEN
  • Open de reisdoelen bovenaan de paragraaf.
  • Neem de reisdoelen even door.

Slide 4 - Diapositive

BEGRIPPEN
  • Open de Begrippen-backpack bovenaan de paragraaf.
  • Neem de begrippen even door.

Slide 5 - Diapositive

Leerdoelen
  1. Je kunt uitleggen wat het verschil is tussen stad en een dorp 

Slide 6 - Diapositive


A
Stad
B
Dorp

Slide 7 - Quiz


A
Stad
B
Dorp

Slide 8 - Quiz


A
Stad
B
Dorp

Slide 9 - Quiz


A
Stad
B
Dorp

Slide 10 - Quiz

Dorp
  • Minder mensen
  • Minder voorzieningen
  • VB: paar winkels (of zelfs geen), 1 supermarkt, 1 café etc.
  • Hoevelaken, Leusden, Achterveld
Stad
  • Wonen veel mensen
  • Veel voorzieningen
  • VB: bioscoop én supermarkten, een winkelstraat
  • Amersfoort, Utrecht, Amsterdam etc.

Slide 11 - Diapositive

Aan de slag! 
Maken: 4.1
opdracht 1 t/m 4

zie de planner in Paspoort21 (link in Peppels)

Slide 12 - Diapositive

Leerdoelen
  1. Je kunt uitleggen wat het verschil is tussen stad en een dorp 
  2. Je kunt de vijf grootste steden noemen die bij de Randstad horen
  3. Je kunt uitleggen wat het Groene Hart en de Randstad is.
  4. Je kunt uitleggen wat het Groene Hart én de Randstad met elkaar te maken hebben

Slide 13 - Diapositive

De Randstad
  • Stedelijk gebied in Nederland
  • Steden liggen bijna tegen elkaar aan
  • Grootste steden:
  1. Amsterdam (800.000 inwoners)
  2. Rotterdam
  3. Den Haag
  4. Utrecht
  5. Almere (sterkst groeiende stad)

Slide 14 - Diapositive

Groene Hart
In het midden van de randstad ligt het Groene Hart
Is een gebied met meer natuurgebieden en kleinere steden/dorpen.

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

hoefijzer 

Slide 17 - Diapositive

Aan de slag! 
Maken: 4.1.2
opdracht 5 t/m 11



Slide 18 - Diapositive

Deze les 24 januari

Slide 19 - Diapositive

Ff Checken

Slide 20 - Diapositive

Wat betekent de titel van tekst 4.1.1 (weekendje weg)
A
Eropuit trekken
B
Op een boer klimmen
C
Thuis blijven
D
Naar familie gaan

Slide 21 - Quiz

Wat is niet waar over de stad?
A
Mensen wonen er vaak dicht op elkaar
B
Het is vaak druk
C
Er zijn weinig voorzieningen
D
Er komen veel mensen bij elkaar

Slide 22 - Quiz

Voeding
Ontspanning
Veiligheid
Persoonlijke ontwikkeling
Opdracht: Sleep de voorzieningen naar de bijbehorende behoefte
Sportschool
Ziekenthuis
Restaurant
Supermarkt
School
Gebedshuis
Politiebureau
Bioscoop

Slide 23 - Question de remorquage

Noem drie verschillen tussen een stad en een dorp

Slide 24 - Question ouverte

Wat was een voordeel van buiten de stad wonen?
A
Buiten de stad was het rustiger
B
Mensen konden meer autorijden
C
Mensen woonden dichter bij voorzieningen

Slide 25 - Quiz

stad
stad en dorp
meubelboulevard
voetbalclub
bakker
kunstijsbaan
supermarkt
bibliotheek
treinstation

Slide 26 - Question de remorquage

Welk kenmerk hoort bij de stad en welke hoort bij een dorp?
Stad
Dorp
Individualisme
Sociale controle
Veel sociale ongelijkheid
Veel voorzieningen
Weinig voorzieningen
Amersfoort
Hoevelaken

Slide 27 - Question de remorquage

Wat is op de kaart een stad, of een dorp?
dorp

stad

1
2
3

Slide 28 - Question de remorquage

Paragraaf 4.1 - De stad
Tekst 4.1.3 'De val van het West-Romeinse Rijk'

Slide 29 - Diapositive

leerdoelen
Je kan uitleggen wat Germaanse volken te maken hebben met de val van het Romeinse Rijk.
Je kan uitleggen waarom mensen aan het einde van de Romeinse tijd van de stad naar het platteland verhuisden.
Je kan uitleggen wat de Middeleeuwen zijn.

Slide 30 - Diapositive

Slide 31 - Vidéo

Slide 32 - Vidéo

Slide 33 - Diapositive

Slide 34 - Diapositive

Ff Checken

Slide 35 - Diapositive

In welke twee delen werd het Romeinse Rijk opgesplitst?
A
Westen en Oosten
B
Noorden en zuiden

Slide 36 - Quiz

De mensen die op het platteland gingen wonen waren zelfvoorzienend.
Welke van de onderstaande zinnen past daar het best bij?
A
'Ik verbouw mijn eigen eten, maar mijn schoenen koop ik in de stad.'
B
'Ik verbouw mijn eigen eten, maak mijn eigen gereedschap en maak mijn eigen kleding.'
C
'Ik koop mijn eten bij mijn buurman. Ik betaal hem met geld. De rest wat ik nodig heb maak ik allemaal zelf.'
D
'Ik maak kleding. Dit ruil ik tegen voedsel bij de boer.'

Slide 37 - Quiz

Wat is ruilhandel?
A
Het ruilen van producten tegen geld
B
Het ruilen van producten tegen producten

Slide 38 - Quiz

Hoe noemden de Romeinen de volken die buiten het Romeinse Rijk woonden?

Slide 39 - Question ouverte

Hoe noem je de tijd na de Oudheid?
A
De prehistorie
B
De Romeinse Tijd
C
De Middeleeuwen
D
De Gouden Eeuw

Slide 40 - Quiz

Opdracht: Sleep de kenmerken naar de juiste periode
De Oudheid
De Middeleeuwen
Tijdvak 4
Tijdvak 3
Grieken en Romeinen
Tijdvak 2
Grote miljoenensteden
Mensen wonen op het platteland
Monniken en ridders
Steden en staten

Slide 41 - Question de remorquage

Aan de slag! 
Maken: 4.1.3
opdracht 12 tm 19

zie de planner in Paspoort21 (link in Peppels)

Slide 42 - Diapositive