H2 Woordenschat

10 min lezen 
Zelfstandig Stil
timer
10:00
1 / 45
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 45 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 3 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

10 min lezen 
Zelfstandig Stil
timer
10:00

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Vidéo

Doelen
Lesdoelen
- Je kunt in eigen woorden uitleggen wat stijlfiguren zijn. 
- Je kunt het verschil tussen een herhaling, een tegenstelling en een opsomming beschrijven.
- Je kunt een voorbeeld benoemen van een een herhaling, een 
tegenstelling en een opsomming. 



Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Lien

Weektaak vorige week
Hoofdstuk 1 woordenschat: 
 startopdracht en opdracht 1 t/m 6 af!

   

Slide 5 - Diapositive

Beeldspraak: vergelijking, metafoor, personificatie 
H1 Woordenschat 
Beeldspraak = beeld + spraak = spreken in beelden

- Bij beeldspraak gebruik je woorden in een
   figuurlijke betekenis.

- Goede beeldspraak maakt een tekst interessanter, mooier,
   duidelijker en krachtiger.

Slide 6 - Diapositive

Beeldspraak: vergelijking, metafoor, personificatie 
Beeldspraak = beeld + spraak = spreken in beelden

- Bij beeldspraak gebruik je woorden in een
   figuurlijke betekenis.

- Goede beeldspraak maakt een tekst interessanter, mooier,
   duidelijker en krachtiger.

Slide 7 - Diapositive

Wat heb je al gehad?
Vergelijking, metafoor en personificatie.

Slide 8 - Diapositive

Vergelijking
Een vergelijking herken je aan de woorden 'als' en 'net'.    
Hij is zo rood als een kreeft. Ze is net (als) een nachtegaal.    

Ook bij de woorden 'van een' kun je denken aan een vergelijking: hij is een beer van een vent. 

Slide 9 - Diapositive

Metafoor:
Bij een metafoor zijn de woorden 'als' of 'van een' weggelaten. Wél worden er twee dingen vergeleken: 

"Het is hier een zwijnenstal!" roept moeder, als ze Tommy's kamer ziet.
"Gratis bier" (filmpje Arjan Lubach)


Slide 10 - Diapositive

Personificatie (vorm van metafoor)
Aan levenloze zaken (dingen) wordt een menselijke eigenschap toegekend: 
de oude auto kwam hoestend en proestend op gang.

Slide 11 - Diapositive

Weektaak maandag na de herfstvakantie
H2 Woordenschat: 
startopdracht
opdracht 1 t/m 4 en 6 

Digitaal of in je schrift


Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Lien

H 2 Woordenschat
- hyperbool 
- eufemisme 
- understatement  

Slide 14 - Diapositive

Nieuw: metonymie
(Je kent het ook als metoniem of metonymia!) 

Individueel lezen theorie blz. 64
timer
2:30

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Vidéo

Slide 17 - Vidéo

Bij een metonymia worden twee dingen met elkaar vergeleken, die niet op elkaar lijken.
Er zijn 8 veel voorkomende metonymieën:

Slide 18 - Diapositive

1. Je bedoelt het voorwerp, maar noemt het materiaal: 
"Het vriest flink, dus ik heb mijn ijzers alvast maar tevoorschijn gehaald."

Slide 19 - Diapositive

2. Je bedoelt de inhoud, maar noemt het voorwerp: 
"Zullen we een blikje kopen?"

Slide 20 - Diapositive

3. Je bedoelt het voorwerp, maar noemt de maker: 
"Ik heb thuis een originele Van Gogh aan de muur hangen."

Slide 21 - Diapositive

4. Je bedoelt het geheel, maar noemt het deel: 
"Die snor deelt de ene na de andere bekeuring uit!"

Slide 22 - Diapositive

5. Je bedoelt het deel, maar noemt het geheel: 
"Nederland heeft gelukkig van Duitsland gewonnen!"

Slide 23 - Diapositive

6. Je bedoelt het meervoud, maar noemt het enkelvoud: 
"De vrouw gebruikt vaker make-up dan de man."

Slide 24 - Diapositive

7. Je bedoelt het bezit, maar noemt de bezitter: 
"De buren hebben lekkage." (Je bedoelt dat het huis van de buren lekt.)

Slide 25 - Diapositive

8. Je bedoelt een groep, maar noemt de leider: "Hitler rukte op naar de Russische grens."

Slide 26 - Diapositive

'Je brief glimlachte me toe'
Dit is een:
A
Vergelijking
B
Metafoor
C
Personificatie
D
Metonymie

Slide 27 - Quiz

De laatste loodjes wegen het zwaarst.

Dit is een:
A
Vergelijking
B
Metafoor
C
Personificatie
D
Metonymie

Slide 28 - Quiz

De hockeydames wonnen goud op de Spelen.
Dit is een...
A
Vergelijking
B
Metafoor
C
Personificatie
D
Metonymie

Slide 29 - Quiz

Deze les is net zo leuk als een bezoek aan de Efteling.
Dit is een:
A
Vergelijking
B
Metafoor
C
Personificatie
D
Metonymie

Slide 30 - Quiz

Na regen komt zonneschijn.

Dit is een
A
Vergelijking
B
Metafoor
C
Personicatie
D
Metonymie

Slide 31 - Quiz

Het leven is als een doos bonbons.

Dit is een
A
Vergelijking
B
Metafoor
C
Personificatie
D
Metonymie

Slide 32 - Quiz

Wij hebben een Herman Brood boven de bank hangen.
Dit is een:
A
Vergelijking
B
Metafoor
C
Personificatie
D
Metonymie

Slide 33 - Quiz

Bij een metafoor is altijd sprake van een beeld en een object. Juist of onjuist?
A
Juist
B
Onjuist

Slide 34 - Quiz

Moskou reageert fel op de kritieken.

Dit is een:
A
Vergelijking
B
Metafoor
C
Personicatie
D
Metonymie

Slide 35 - Quiz

De toekomst lacht ons toe.

Dit is een:
A
Vergelijking
B
Metafoor
C
Personicatie
D
Metonymie

Slide 36 - Quiz

'Die Rembrandt vind ik mooier dan die Van Gogh.' Welke vorm van beeldspraak is dit?
A
vergelijking
B
metonymie
C
metafoor
D
personificatie

Slide 37 - Quiz

'De wind huilt door de bomen.' Welke vorm van beeldspraak is dit?
A
metafoor
B
personificatie
C
metonymie
D
vergelijking

Slide 38 - Quiz

Welk onderdeel of onderwerp van deze les vond je het lastigst?

Slide 39 - Question ouverte

Slide 40 - Lien

Maak nu individueel:
1 t/m 7 Woordenschat, hoofdstuk 2
Klaar? Woordenlijst aanvullen!

Slide 41 - Diapositive

Doelen
Lesdoelen
- Je kunt in eigen woorden uitleggen wat beeldspraak is.
- Je kunt het verschil tussen een metafoor, vergelijking, personificatie en metonymie beschrijven.
- Je kunt een voorbeeld benoemen van een metafoor, vergelijking, personificatie en een metonymie.

Taaldoelen
- Je kunt jouw antwoorden formuleren in goedlopende hele zinnen.
- Al jouw zinnen beginnen met een hoofdletter en eindigen met een leesteken.

Slide 42 - Diapositive

Wat heb jij vandaag goed gedaan?

Slide 43 - Question ouverte

Wat ga je een volgende les beter doen?

Slide 44 - Question ouverte

Noem 1 top en 1 tip over de docent

Slide 45 - Question ouverte