Woordenschat h3 beeldspraak vergelijk, metafoor en metoniem

Vergelijking, metafoor en metonymie
1 / 51
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2,3

Cette leçon contient 51 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 4 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Vergelijking, metafoor en metonymie

Slide 1 - Diapositive

Vergelijking
In een vergelijking zet je twee dingen naast elkaar die op elkaar lijken: het object (o) en het beeld (b). Een paar voorbeelden:
– De winnaar van de talentenjacht (o) was zo trots als een pauw (b).
– Wat een boom (b) van een kerel (o)! 


Om object en beeld met elkaar te verbinden, gebruik je: 
als (een) …, lijkt wel (een) …, zo … als (een) ..., een … van (een) …, … is net ….

Slide 2 - Diapositive

Vergelijking: zo ..... 

Vergelijking: zo ..... 

Slide 3 - Diapositive

Wat is het object in de volgende vergelijking?

 

Bas is zo sterk als een os. 

Slide 4 - Diapositive

Wat is het beeld in de volgende vergelijking?

 

Jouw nichtje is zo knap als een barbiepop.

Slide 5 - Diapositive

Metafoor
Metafoor: het object wordt vervangen door het beeld.

Bijvoorbeeld: Niemand wil vrienden zijn met zo'n heks. 



Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Vidéo

Slide 8 - Vidéo

Wat is metonymie?
Metonymie is een stijlfiguur waarbij de naam van het ene object of concept wordt vervangen door de naam van een ander object of concept dat daaraan verwant is of er deel van uitmaakt.

Dat klinkt ingewikkeld, maar dat is het niet. Het komt erop neer dat je een bepaald idee aanduidt via iets anders wat ermee te maken heeft (of er een onderdeel van is).

Slide 9 - Diapositive

Je noemt een deel, maar bedoelt het geheel.
Ik ga even de neuzen tellen.

Je wilt het aantal personen tellen, maar je noemt alleen hun neus.

Slide 10 - Diapositive

Je noemt het geheel, maar je bedoelt een deel:

Nederland won met 6-3 van Duitsland.
Je bedoelt het Nederlandse elftal en het Duitse elftal, maar je noemt het hele land.

Slide 11 - Diapositive

Je noemt de producent, maar je bedoelt het product.

Er hangt bij ons een Van Gogh aan de muur. 

Je noemt de maker (Van Gogh) i.p.v. het gemaakte (het schilderij).

Slide 12 - Diapositive

Je noemt de eigenschap, maar je bedoelt de persoon.



Je moet bij die lachebek zijn.

Je noemt niet de persoon, maar een eigenschap van de persoon (veel lachen).

Slide 13 - Diapositive

Je noemt het materiaal, maar je bedoelt het voorwerp.

De atleet ging voor goud!

Je bedoelt de gouden medaille.

Slide 14 - Diapositive

Je noemt het voorwerp, maar je bedoelt de inhoud.

Doe mij nog maar een bakkie.

Je bedoelt een kopje koffie.

Slide 15 - Diapositive

Je noemt een aardrijkskundige naam, maar je bedoelt het product dat daarmee verbonden is.
Ik rook graag een dikke Havana.

Je bedoelt een sigaar uit Havana.

Slide 16 - Diapositive

Personificatie

Met een personificatie geef je een menselijke eigenschap aan iets wat geen mens is.


Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Vidéo

Personificatie

Slide 19 - Diapositive

Personificatie

Slide 20 - Diapositive

Personificatie

Slide 21 - Diapositive

Nu jij! Beantwoord de volgende vragen.

Slide 22 - Diapositive

Is er sprake van een metafoor, metonymie of een vergelijking?

Hij leeft als een god in Frankrijk.

Slide 23 - Question ouverte

Hij leeft als een god in Frankrijk
A
metafoor
B
metonymie
C
vergelijking

Slide 24 - Quiz

Is er sprake van een metafoor, metonymie of vergelijking?

Die engel heeft mij zo goed geholpen!

Slide 25 - Question ouverte

Die engel heeft mij zo goed geholpen!
A
metafoor
B
metonymie
C
vergelijking

Slide 26 - Quiz

Slide 27 - Vidéo

Een stijlfiguur waarbij in plaats van het bedoelde iets anders genoemd wordt, op grond van een bepaalde betrekking die tussen beide bestaat.
Een stijlfiguur waarbij een begrip vervangen wordt door een beeld
Metafoor
Metonymie

Slide 28 - Question de remorquage

Een stijlfiguur waarbij een begrip vervangen wordt door een beeld
A
metafoor
B
metonymie

Slide 29 - Quiz

Een stijlfiguur waarbij in plaats van het bedoelde iets anders genoemd wordt, omdat er een overeenkomst is.
A
metafoor
B
metonymie

Slide 30 - Quiz

Is er sprake van een metafoor, vergelijking of personificatie?

Ze werd zo rood als een tomaat toen ze hoorde dat ze de opdracht met Lars moest doen.

Slide 31 - Question ouverte

Ze werd zo rood als een tomaat toen ze hoorde dat ze de opdracht met Lars moest doen.
A
metafoor
B
metonymie
C
vergelijking

Slide 32 - Quiz

Noteer welke woorden er als metonymia gebruikt worden:
Het hele stadion zong mee.

Slide 33 - Question ouverte

Het hele stadion zong mee.
A
metafoor
B
metonymie
C
vergelijking

Slide 34 - Quiz

Wat bedoelt de schrijver met het metoniem?
Het hele stadion zong mee.

Slide 35 - Question ouverte

Is het een metafoor of een metonymie?
En weer pakte Irene Wüst goud.

A
metafoor
B
metonymie

Slide 36 - Quiz

Is het een metafoor of een metonymie?
Het leven is een weg met kuilen en hobbels.

A
metafoor
B
metonymie

Slide 37 - Quiz

Is er sprake van een metafoor, vergelijking of personificatie?

De nieuwe apps gaan als warme broodjes over de toonbank.

Slide 38 - Question ouverte

De nieuwe apps gaan als warme broodjes over de toonbank.
A
metafoor
B
metonymie
C
vergelijking

Slide 39 - Quiz

Wat is de metonymie in de volgende zin: 'Even de koppen tellen', zei de docent
A
Even
B
de koppen
C
tellen
D
de docent

Slide 40 - Quiz

Geef van onderstaande zin aan of er sprake is van een vergelijking, een metafoor, een personificatie of een metonymie.

Ik lust nog wel een kopje.
A
vergelijking
B
metafoor
C
personificatie
D
metoniem

Slide 41 - Quiz

Die vent is net een beest.
A
vergelijking
B
metafoor
C
metonymie

Slide 42 - Quiz

Ik ben dol op Mozart.
A
Metafoor
B
Metonymie

Slide 43 - Quiz

Wat is een metafoor?
A
Mijn grootvader rookte als een schoorsteen.
B
Het schip kwam aan.
C
Niemand wil bevriend zijn met zo'n heks.
D
Die hele dure jurk van die prinses leek net een aardappelzak.

Slide 44 - Quiz

Bij de lunch bestelden ze drie spa.
A
metafoor
B
metonymie

Slide 45 - Quiz

Welk antwoord is de metafoor?
A
Hij is zo dom als een ezel.
B
Die domme ezel weet niets!

Slide 46 - Quiz

Welke van de volgende beeldspraken is een metafoor?
A
Hij woonde in een huis zo groot als een kasteel
B
Hij woonde in een kast van een huis
C
Hij woonde in een huis zo smerig als een zwijnenstal
D
Hij woonde in een zwijnenstal

Slide 47 - Quiz

Na afloop van de voorstelling klapte de zaal.
A
metafoor
B
metonymie

Slide 48 - Quiz

Dat viswijf staat de hele dag te schreeuwen.
A
metafoor
B
metonymie

Slide 49 - Quiz

Moskou reageert fel op de kritieken.


A
metafoor
B
metonymie

Slide 50 - Quiz

Aan het werk!
Maken blz 92 tm 95  opdracht  1 tm 5

Slide 51 - Diapositive