Voorbeeld 1: Je weet niets over het verband tussen de zinnen.
Voorbeeld 2: Je weet door het woord 'maar' dat het gaat om een tegenstelling: de trainer legde de spelregels wel nog eens uit, maar de spelers luisterden naar de mop van Gus. Ze luisterden dus (nog steeds) niet naar de trainer.
Voorbeeld 3: Je weet door het woord 'omdat' dat het gaat om een reden: de trainer moest de spelregels nog eens uitleggen, omdat de spelers eerst naar de mop van Gus aan het luisteren waren in plaats van naar hem.
Voorbeeld 4: Je weet door het woord 'daarom' in de tweede zin dat het gaat om een reden: de spelers luisterden naar de mop van Gus in plaats van naar de trainer. Daarom (of: dus) moest de trainer de spelregels nog eens uitleggen.