Les 1 - formuleren De Brug

Lesdoel

Het juist formuleren van zinnen
1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 16 diapositives, avec diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Lesdoel

Het juist formuleren van zinnen

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we doen?


- Theorie: samenvoegen van zinnen, verwijswoorden en verband leggen tussen (delen) van zinnen
- Maken en bespreken opdrachten (blz. 261, 262 en 263)

Slide 2 - Diapositive

Samenvoegen van zinnen (blz. 261)
Zinnen aan elkaar gekoppeld worden met 'verbindingswoorden/ voegwoorden':

als, doordat, maar, nadat, omdat, terwijl, want, voordat, zodat, zodra, en


Slide 3 - Diapositive

Voorbeeld samenvoeging
Max en Jasper trekken veel samen op. Max en Jasper vinden dezelfde dingen leuk.

->
Max en Jasper trekken veel samen op, want ze vinden veel dingen leuk.

Slide 4 - Diapositive

Zelf aan de slag...
Zelf maken opdracht 1 en 2 (blz. 261)

Klaar? dan vergelijk je de antwoorden 
met die van je buur.
timer
5:00

Slide 5 - Diapositive

Theorie verwijswoorden deze, die, dit , dat (blz. 261)
  • Om te voorkomen dat je in een tekst een zelfstandig naamwoord steeds herhaalt, gebruik je verwijswoorden.
  • Een verwijswoord wijst terug naar een woord dat eerder genoemd is (antecedent).
  • Als je weet waar een verwijswoord naar verwijst, begrijp je de tekst beter.

Slide 6 - Diapositive

Verwijswoorden 

Slide 7 - Diapositive

DEZE, DIE, DIT, DAT
Dit zijn verwijswoorden.
Ezelsbruggetje:
  • dezE en diE gebruik je bij dE-woorden.

  • diT en daT gebruik je bij heT-woorden.



Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Vidéo

Zelf aan de slag...


Zelf
maken opdracht 3 en 4 (blz. 262)

Klaar? vergelijk je antwoorden met die van je buur.
timer
5:00

Slide 10 - Diapositive

Verbanden tussen (delen van) zinnen


Signaalwoorden leggen een verband tussen zinnen of delen van een tekst die met elkaar te maken hebben (blz. 262).


Slide 11 - Diapositive

Voorbeelden tekstverbanden
Vb. De trainer legde de spelregels nog eens uit. De spelers luisterden naar de mop van Gus.

De trainer legde de spelregels nog eens uit, maar de spelers luisterden naar de mop van Gus. (maar = tegenstelling)

De trainer legde de spelregels nog eens uit, omdat de spelers luisterden naar de mop van Gus. (omdat = geeft reden) 

Slide 12 - Diapositive

Zelf aan de slag...
Maak zelf opdracht 5 en 6 op blz. 263

Wat niet af is, is huiswerk!
Klaar? Schrijf je huiswerk op in je agenda en pak je leesboek.

Slide 13 - Diapositive

Uitwerkingen opdracht 1 en 2
Opdracht 1
1 Karina stuurt het pakje met de post. Ze kan het zelf niet brengen.
2 De website liep vast. Elin kon niet naar de informatie zoeken.
3 Dirk wil met zijn vrienden afspreken. Vandaag kan hij niet.
4 Jill had door de stromende regen gefietst. Ze nam een warme douche.
5 Cas pakt zijn tas al in. Hij kan straks meteen vertrekken.
6 Moet de piccolo uw koffers naar de kamer brengen? Neemt u die liever zelf mee?

Opdracht 2
1 Milieuorganisaties maken gezamenlijke plannen, omdat er snel iets moet gebeuren aan de plasticsoep in zee.
2 Max moet vanmiddag naar de tandarts en morgen moet hij naar de orthodontist.
3 Lara wacht al de hele dag op antwoord, maar ze heeft nog geen mail ontvangen.
4 Ik borstel mijn lievelingspaard, terwijl mijn zusje de pony’s voert.
5 Zodra Koen thuiskomt, zet hij meteen zijn favoriete muziek op.
6 Je hebt geen kaartje gekocht, dus je kunt niet naar de voorstelling.

Slide 14 - Diapositive

Uitwerking opdracht 3
Opdracht 3
1 dat (een goedje)
2 die (De kauwgum)
3 Dat (De kauwgum die wij kennen, zit in een pakje.)
4 dat (een stukje walvishuid)
5 deze (cocabladeren)
6 die (De soort kauwgom)
7 Die (Amerikanen)
8 -
9 Dit (Als je op een kauwgumpje kauwt, stroomt er extra bloed naar je hersenen.)
10 dat (Dit verbetert je concentratie)


Slide 15 - Diapositive

Uitwerking opdracht 4
Opdracht 4
1 die (waarderingscijfers)
2 dat (een stuk)
3 dat (mobieltje)
4 dit (schilderij)
5 die (De kat)
6 deze (pasta)

Slide 16 - Diapositive