Feit, mening, argumenten

• Nederlands
• Middelbare school
• mavo
• Leerjaar 2

Feit, mening, argumenten

Doel

• Leren wat het verschil is tussen feiten, meningen en argumenten.
• Feiten, meningen en argumenten kunnen herkennen in teksten.
• In discussies meningen met argumenten onderbouwen.

Theorie

Feit: Iets wat waar is en bewezen kan worden.

Voorbeeld: "De zon komt elke dag op."

Opmerking: Feiten zijn objectief en kunnen gecontroleerd worden.

Theorie

Mening: Wat iemand vindt, voelt of denkt. Meningen kunnen verschillen van persoon tot persoon.

Voorbeeld: "Ik vind regen vervelend." 

Signaalwoorden: Ik vind, ik ben van mening dat, naar mijn mening, volgens mij...

Theorie

Argument: Een reden om een mening te ondersteunen.

Voorbeeld: "Ik vind regen vervelend omdat het mijn haar beschadigt."

Opmerking: Argumenten helpen je mening te onderbouwen.

In de 20e eeuw is toerisme uitgegroeid tot een van de grootste en belangrijkste industrieën ter wereld.

1. feit
2. mening

Ik vind het een goed idee dat scholieren net als volwassen werknemers vakantiegeld van hun ouders krijgen.

1. feit
2. mening

Massatoerisme ontstond in de jaren zestig van de 20e eeuw toen steeds meer mensen over geld en vrije tijd gingen beschikken.

1. feit
2. mening

Vakantiespreiding helpt volgens mij om te voorkomen dat te veel mensen tegelijkertijd een attractie of een stad bezoeken.

1. feit
2. mening

De meeste Nederlanders gedragen zich wel als gast in het buitenland.

1. feit
2. mening

De meeste Nederlanders gedragen zich wel als gast in het buitenland.

1. feit
2. mening

De meeste Nederlanders gedragen zich wel als gast in het buitenland.
Bij deze uitspraak kun je twijfelen of het een feit of een mening is. Leg dat uit.

De meeste Nederlanders gedragen zich wel als gast in het buitenland.
Zorg ervoor dat dit een duidelijke mening wordt.

Met welke vervolgzin kun je de waarheid van de uitspraak aantonen?

1. Dat blijkt uit een onderzoek dat reisaanbieder Corendon heeft laten doen.
2. Dat vinden Nederlandse vakantiegangers van zichzelf.
3. Dat zegt mijn oom na al zijn vakanties in het buitenland.

Bedenk en noteer een overtuigend argument. Gebruik in je argument een signaalwoord.
Groente en fruit zijn goed voor je

Bedenk en noteer een overtuigend argument. Gebruik in je argument een signaalwoord.
Samen op vakantie gaan is leuk

Bedenk en noteer een overtuigend argument. Gebruik in je argument een signaalwoord.
Altijd naar het buitenland op vakantie hoeft niet