H4 Schrijven

Goedemorgen,
Leg je spullen klaar op het hoekje
 van je tafel.
1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Goedemorgen,
Leg je spullen klaar op het hoekje
 van je tafel.

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we doen?
- huiswerk bespreken
- schrijven H4
- evaluatie
- huiswerk

Slide 2 - Diapositive

Overtuigende tekst schrijven
- Herhaling H4 lezen
- Overtuigende tekst analyseren
- Zelfstandig werken

Slide 3 - Diapositive

Het betoog

Slide 4 - Diapositive

Feit
Mening /
Standpunt
Argument
Iets wat waar of onwaar is.
Je kunt controleren of het waar of onwaar is.
Iets wat iemand van iets vindt.
Je kunt het hiermee eens of oneens zijn.
Uitleg waaróm je iets vindt.
Vaak te herkennen aan: want, omdat, namelijk, immers.

Slide 5 - Question de remorquage

Feit, mening, argument
Feit: je kunt controleren of het waar of onwaar is.
Mening/standpunt: iets wat iemand van iets vindt; je kunt het ermee eens of oneens zijn. Signaalwoorden: 'ik vind', 'volgens mij', 'lijkt mij', 'naar mijn mening'.
Argument: aangeven waarom je een bepaalde mening hebt. Signaalwoorden: 'want', 'omdat', 'namelijk', 'immers'.

Slide 6 - Diapositive

Overtuigende tekst schrijven
Standpunt overtuigende tekst bevat je mening (standpunt) over het onderwerp. Beide in de eerste alinea.

- Onderwerp = "rondweg om de stad"
- Mening/standpunt = "slecht plan"

"Het aanleggen van een rondweg om de stad is een heel slecht plan."

Slide 7 - Diapositive

Overtuigende tekst schrijven
Middenstuk: je onderbouwt
je standpunt met argumenten.
In elke alinea komt één
argument aan bod. Onderbouw
je argumenten met feiten of
redeneringen.

Slide 8 - Diapositive

Overtuigende tekst schrijven
In het slot herhaal je jouw standpunt en geef je een beknopte samenvatting van je argumenten.

Slide 9 - Diapositive

Overtuigende tekst schrijven
  • Maak eerst een bouwplan
  • Vaste opbouw
          - Inleiding: onderwerp en standpunt (1 alinea)
          - Middenstuk: argumenten met ondersteuning (1 argument per alinea)
          - Slot: herhaling standpunt en samenvatting argumenten (1 alinea)
  • Argumenten worden ondersteund door feiten
  • Gebruik signaalwoorden voor standpunt, opsomming (van argumenten) en conclusie (slot).




Slide 10 - Diapositive

Met welke signaalwoorden worden de argumenten van tekst 1 opgesomd?

Slide 11 - Question ouverte

Signaalwoorden tekst 1

Slide 12 - Diapositive

Opdracht 2
Vraag 1: Hoe ondersteunt het comité het argument van de geluidsoverlast?
(Hierna komt een quizvraag)

timer
1:00

Slide 13 - Diapositive

Hoe ondersteunt het comité het argument van de geluidsoverlast?
A
Feit: in de praktijk rijdt men harder dan 50
B
Feit: er geldt een maximum van 50 km/u

Slide 14 - Quiz

Opdracht 2
Vraag 2: Welke feiten ondersteunen het tweede argument?
(Hierna komt een quizvraag)
timer
1:00

Slide 15 - Diapositive

Welke feiten ondersteunen het tweede argument?
A
Stuk v/h sportveld wordt nieuwe weg.
B
Sportveld wordt te klein voor leuke sporten.
C
In de toekomst moeten we binnen sporten.
D
Onze gymleraar houdt van mooi weer.

Slide 16 - Quiz

Opdracht 2
Vraag 3: Welke feiten ondersteunen het derde argument?
(Hierna komt een quizvraag)
timer
1:00

Slide 17 - Diapositive

Welke feiten ondersteunen het derde argument?
A
Rondwegen trekken meer verkeer aan.
B
Rondwegen ontlasten verkeer in centrum.
C
De problemen worden verplaatst.

Slide 18 - Quiz

Opdracht 2
Vraag 4: Welke redenering wordt gebruikt om het vierde argument te onderbouwen?

Slide 19 - Diapositive

Opdracht 2
Leerlingen komen op de fiets -> moeten rondweg oversteken.
Leerlingen hebben 's ochtends haast -> letten niet goed op.
Hierdoor ontstaan gevaarlijke situaties.

Slide 20 - Diapositive


Een betoog heeft als tekstdoel?
A
Informeren
B
Amuseren
C
Overtuigen
D
Activeren

Slide 21 - Quiz


Wat moet je als schrijver doen als je tekstdoel overtuigen is?
A
Je legt uit en geeft vooral feiten
B
Je probeert een mening te geven met argumenten.
C
Je probeert lezers te overtuigen iets te gaan doen.
D
Je schrijft een tekst die je voor de gezelligheid kunt lezen.

Slide 22 - Quiz

Kenmerken betoog:
Tekstdoel= overtuigen.
Schrijver geeft in de tekst zijn mening.
Betoog schrijven naar aanleiding van een stelling.
Schrijver geeft argumenten voor zijn mening.

Slide 23 - Diapositive

Een stelling:
  • is een zin waarover je van mening   kunt verschillen.
  • is niet te lang.
  • bevat geen ontkenning.

Slide 24 - Diapositive

Argumenten:
  • zijn redenen voor je mening.
  • je ondersteunt ze met voorbeelden.

Slide 25 - Diapositive

  • Tekstdoel van een betoog is overtuigen.
  • Je schrijft een betoog naar aanleiding van een stelling.
  • Over een stelling kun je van mening verschillen.   
  • Om je mening duidelijk te maken, gebruik je argumenten   of redenen.
  • Bij elk argument geef je voorbeelden.
Samengevat

Slide 26 - Diapositive


Stelling: Het spelen van games is verslavend.
EENS
ONEENS

Slide 27 - Sondage

Indeling betoog:

inleiding met stelling en korte mening.
alinea 2- eerste argument met uitleg.
alinea 3- tweede argument met uitleg.
alinea 4- derde argument met uitleg. 
slot- je vat je argumenten kort samen en geeft een afsluitende zin.

Slide 28 - Diapositive

Voorbeeld inleiding: Games zijn verslavend.

Slide 29 - Diapositive


 


  • Stelling: Schooluniformen moeten worden ingevoerd in Nederland.
  • Vóór   of    Tegen?

Oefen met de inleiding
           Kenmerken inleiding:
           Leuke beginzin
           
           Verhaaltje met daarin de stelling verwerkt

            Korte mening over de stelling.

Slide 30 - Diapositive

Kies uit één van deze stellingen:
  • Kinderen moeten strenger opgevoed worden.
  • De pauzes op deze school moeten langer worden.
  • Het is onmogelijk om zonder telefoon te leven.



Schrijf zelf een betoog

Slide 31 - Diapositive

Kies uit één van deze stellingen:
  • a Kinderen moeten voor huishoudelijk werk betaald worden.
  • b Leerlingen van middelbare scholen moeten een schooluniform dragen.
  • c Ongezonde (vette, zoete) producten moeten veel duurder worden.
  • d Elke Nederlander moet het eerste couplet van het Wilhelmus kennen.
  • e De overheid moet ervoor zorgen dat niemand meer begint met roken.
  • f Alle Nederlanders moeten drie uur per week aan een goed doel besteden.



Schrijf zelf een betoog

Slide 32 - Diapositive