Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 30 min
Éléments de cette leçon
Grammatica hoofdstuk 9
Herhaling zinsontleding
- Werkwoordelijk gezegde
- Onderwerp
Nieuw
- Werkwoordstijden
- Lijdend voorwerp
Slide 1 - Diapositive
Les en doelen
Korte uitleg werkwoordtijden
Oefenen met grammatica (pv, wwg en ow)
Daarna uitleg over het lijdend voorwerp en oefenen.
Doelen:
Je kunt de werkwoordstijden herkennen
Je kunt het lijdend voorwerp in een zin benoemen.
Slide 2 - Diapositive
Werkwoordstijden
Je ziet vaak aan de zin wanneer een gebeurtenis zich afspeelt. Soms zie je dit door 'tijdwoorden' als morgen, gisteren, straks etc. Je kunt het ook aan de werkwoorden in een zin zien.
Deze werkwoordstijden kun je bepalen door te kijken naar de persoonsvorm. Je kijkt nu dus niet naar tijdwoorden.
Werkwoordstijden zijn belangrijk om teksten te lezen en te schrijven en voor het leren van een vreemde taal.
Slide 3 - Diapositive
Een overzicht van de werkwoordstijden
Slide 4 - Diapositive
Woordsoorten: werkwoordstijden
Slide 5 - Diapositive
Woordsoorten: werkwoordstijden
Slide 6 - Diapositive
Benoem de werkwoordstijd.
Ik volg de les.
A
ott
B
vtt
C
ovt
D
vvt
Slide 7 - Quiz
Benoem de werkwoordstijd. Had je de afwas al gedaan?
A
ott
B
ovt
C
vtt
D
vvt
Slide 8 - Quiz
Benoem de werkwoordstijd. Ik heb gitaar gespeeld.
A
ott
B
ovt
C
vtt
D
vvt
Slide 9 - Quiz
De clubleiding wil de vernielzuchtige supporters hun lidmaatschap ontnemen. Wat is het wwg?
Slide 10 - Carte mentale
De clubleiding wil de vernielzuchtige supporters hun lidmaatschap ontnemen. Wat is het onderwerp?
A
De clubleiding
B
de vernielzuchtige supporters
C
hun lidmaatschap
D
zit er niet in
Slide 11 - Quiz
Volgende week donderdag haalt de taxichauffeur de reizigers om zes uur op. Wat is het wwg?
Slide 12 - Carte mentale
Volgende week donderdag haalt de taxichauffeur de reizigers om zes uur op. Wat is het onderwerp?
A
Volgende week donderdag
B
de taxichauffeur
C
de reizigers
D
om zes uur
Slide 13 - Quiz
Wat weet jij over een lijdend voorwerp?
Slide 14 - Carte mentale
Uit hoeveel zinsdelen bestaat de basiszin bij het werkwoord ‘werken’?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 15 - Quiz
Uit hoeveel zinsdelen bestaat de basiszin bij het werkwoord ‘bestellen’?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 16 - Quiz
Lijdend voorwerp (LV)
Het lijdend voorwerp is het voorwerp dat het onderwerp nodig heeft om de handeling uit te voeren.
Bij sommige werkwoorden bestaat de basiszin uit drie zinsdelen en dan is het derde zinsdeel het lijdend voorwerp.
Vragen: Wat is de handeling? Wie voert de handeling uit? Wat is nodig bij de handeling?
Slide 17 - Diapositive
Lijdend voorwerp (LV)
Je stelt de vraag: wie/wat + wwg + ow?
Het antwoord is het lijdend voorwerp.
Let op: het lijdend voorwerp begint
NOOIT met een voorzetsel!
Slide 18 - Diapositive
Welke opgaven moeten we maken?
Wat is het lijdend voorwerp?
A
Welke opgaven
B
we
C
moeten maken
D
zit er niet in
Slide 19 - Quiz
Onze leraar verzamelt oude lp’s.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
Onze leraar
B
verzamelt
C
oude lp's
D
lp's
Slide 20 - Quiz
De verliefde jongen kocht een roos.
Wat is het lijdend voorwerp?
A
De verliefde jongen
B
kocht
C
een roos
D
zit er niet in
Slide 21 - Quiz
Gisteren heeft mijn moeder alle shirts van ons elftal gewassen. Wat is 'alle shirts van ons elftal'?
A
wwg
B
ond
C
lv
D
az
Slide 22 - Quiz
Oscar, onze poes, eet het liefst zalmpaté. Wat is het lijdend voorwerp?
A
onze poes
B
het liefst
C
zalmpaté
D
Oscar, onze poes
Slide 23 - Quiz
De appelboom bloeit op dit moment prachtig. Wat is het lijdend voorwerp?
A
Zit er niet in.
B
De appelboem
C
op dit moment
D
prachtig
Slide 24 - Quiz
Geef je over een week het cadeau aan oma? Wat is het lijdend voorwerp?