week 21

week 21 

- verschil tussen zwakke en sterke werkwoorden kennen

- de persoonsvorm van zwakke werkwoorden in de verleden tijd goed schrijven

1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

week 21 

- verschil tussen zwakke en sterke werkwoorden kennen

- de persoonsvorm van zwakke werkwoorden in de verleden tijd goed schrijven

Slide 1 - Diapositive

WERKWOORDSPELLING


regels voor spelling van : 


de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd 

Slide 2 - Diapositive

Welke regel hoort erbij?

Ik VIND chocolade erg lekker

A
stam
B
stam + t
C
hele werkwoord

Slide 3 - Quiz

Welke regel hoort erbij?

Jij SNAPT het wel

A
stam
B
stam + t
C
hele werkwoord

Slide 4 - Quiz

PERSOONSVORM

in de

VERLEDEN TIJD



ZWAKKE WERKWOORDEN

Slide 5 - Diapositive

ZWAKKE en STERKE

werkwoorden


Wat is het verschil?

Slide 6 - Diapositive

STERKE

werkwoorden


heeft de KRACHT om in de verleden tijd te veranderen

Slide 7 - Diapositive

VOORBEELDEN van 

STERKE WERKWOORDEN


kopen - ik koop - ik kocht

lopen - ik loop - ik liep

geven - ik geef - ik gaf

kruipen - ik kruip - ik kroop

Slide 8 - Diapositive

ZWAKKE

werkwoorden


de klank blijft in de verleden tijd hetzelfde

Slide 9 - Diapositive

REGELS verleden tijd

bij zwakke werkwoorden


In het enkelvoud: stam + te / stam + de


In het meervoud: stam + ten / stam + den

Slide 10 - Diapositive

REGELS verleden tijd

bij zwakke werkwoorden


- Vaak hoor je of je stam + te(n) of stam + de(n)

moet gebruiken

- Gebruik een ezelsbruggetje als je

het niet (zeker) weet

Slide 11 - Diapositive

't sexy fokschaap 
  • Hele werkwoord        - en = de stam
  • Laatste letter van de stam:
    - wel in 't sexy fokschaap > + te (n)
    - niet in 't sexy fokschaap > de (n)

fiets te 
rem de 

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Vidéo

Is
VERVEN
een zwak werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 14 - Quiz

Is
FIETSEN
een zwak werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 15 - Quiz

Is
SCHRIKKEN
een zwak werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 16 - Quiz

Is
BIJTEN
een zwak werkwoord?
A
ja
B
nee

Slide 17 - Quiz

MAKEN
VT - Ik ..... mijn huiswerk
A
maakde
B
maakden
C
maakte
D
maakten

Slide 18 - Quiz

HALEN
VT - Jij ..... op tijd de finish
A
haalde
B
haalden
C
haalte
D
haalten

Slide 19 - Quiz

GRENZEN
VT - Het huis ..... aan het bos
A
grenste
B
grensten
C
grensde
D
grensden

Slide 20 - Quiz

doden
VT - De leeuwen ..... het kleine schaap
A
dode
B
doden
C
doodde
D
doodden

Slide 21 - Quiz

liften
VT - De jongens ..... naar Frankrijk
A
lifte
B
liften
C
liftte
D
liftten

Slide 22 - Quiz

LEIDEN
VT - De gids ..... ons door de diepe grot
A
leide
B
leiden
C
leidde
D
leidden

Slide 23 - Quiz

DOELEN

- verschil tussen zwakke en sterke werkwoorden kennen

- de persoonsvorm van zwakke werkwoorden in de verleden tijd goed schrijven

Slide 24 - Diapositive