Werkwoordspelling 1.9

Werkwoordspelling 1.9
P2 2023/2024
H2/V2
1 / 21
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 21 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Werkwoordspelling 1.9
P2 2023/2024
H2/V2

Slide 1 - Diapositive

Startopdracht
  • Pak pen en papier
  • Schrijf op: 

  •  Wat was, voor jou, het grappigste moment uit je herfstvakantie? 

Ik kom hier later nog op terug. 

Slide 2 - Diapositive

Periode 2 
  • TEA 2: 
       - Talent Lezen hoofdstuk 1, 2 en 3
  • Werkwoordspelling
  • Fabels (lezen, kenmerken leren en zelf schrijven)

Slide 3 - Diapositive

Werkwoordspelling 1.9

Slide 4 - Diapositive

Persoonsvorm (PV)
  • De persoonsvorm is een werkwoord in de zin.
  • Je vindt de PV door:  

-de zin in een andere tijd te zetten; het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm 
- het getal van de zin te veranderen; het werkvoord dat verandert, is de persoonsvorm

Slide 5 - Diapositive

De persoonsvorm spellen in de

tegenwoordige tijd


Als de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd staat,

zijn er maar drie mogelijkheden

Slide 6 - Diapositive

1. ik-vorm (stam)

Enkelvoud ik-vorm of jij erachter: --> hele werkwoord - en



ik loop

ik fiets

ik praat

ik vind

loop jij

fiets jij

praat jij

vind jij

lopen --
fietsen --
praten --
vinden --

Slide 7 - Diapositive

2. STAM + T

Enkelvoud andere vormen:

schrijf de ik-vorm + t


jij loopt

hij fietst

zij praat

Fred vindt

Slide 8 - Diapositive

3. HELE WERKWOORD

Meervoud:

schrijf het hele werkwoord


wij lopen

zij fietsen

jullie praten

Fred en Laurien vinden

Slide 9 - Diapositive

Ezelsbruggetje 
Twijfel je ? 
Vervang het werkwoord dan door 'smurfen' 

Hij ...... (vinden) de nieuwe FIFA vet. 

Is het 'hij vind' of 'hij vindt' ?
Hij smurft --> hij vindt


Slide 10 - Diapositive

Oefenen met wisbordjes
  1. De renovatie van school (gebeuren) eind volgend jaar. 
  2. Hij (zoeken) zijn laptop. 
  3. (Fietsen) jij met je buurjongen mee naar school?
  4. Zij (vinden, enkelvoud) PSV de beste club van Nederland. 
  5. Mijn moeder (worden) kwaad als ik een onvoldoende haal. 

Slide 11 - Diapositive

Persoonsvorm in de verleden tijd.


ZWAKKE en STERKE

werkwoorden




Wat is het verschil?

Slide 12 - Diapositive

STERKE

werkwoorden


hebben de KRACHT om in de verleden tijd van klank te veranderen

ik loop - ik liep

Slide 13 - Diapositive

PERSOONSVORM

in de

VERLEDEN TIJD



ZWAKKE WERKWOORDEN

Slide 14 - Diapositive

REGELS verleden tijd

bij zwakke werkwoorden


In het enkelvoud: ik-vorm + te / ik-vorm + de

 ik fietste /  hij wandelde

In het meervoud: Ik-vorm + ten / ik-vorm + den

wij klapten / zij voetbalden

Slide 15 - Diapositive

REGELS verleden tijd

bij zwakke werkwoorden


- Vaak hoor je of je stam + te(n) of stam + de(n)

moet gebruiken (langer maken)

- Gebruik een ezelsbruggetje als je

het niet (zeker) weet

Slide 16 - Diapositive

'T SeXy FoKSCHaaP / 'T KoFSCHiP X

Om te weten of je bij een zwak werkwoord in de verleden tijd nu de(n) of te(n) moet schrijven, gebruik je 't sexy fokschaap

1.  hele werkwoord -en = stam : branden / surfen
 2. laatste letter van de stam in 't sexy fokschaap?: brand / surf
 3. nee: de(n): de(n)
 4. ja: te(n): te(n)
 5. ik-vorm van werkwoord + uitgang : brandde(n) / surfte(n)

Slide 17 - Diapositive

PV VT: de(n) of te(n)?

Pas wel op bij bijzondere werkwoorden als: verhuizen


  1.  hele werkwoord -en  = stam verhuizen
  2.  laatste letter van de stam in 't sexy fokschaap?: nee
  3.  dus de(n)
  4.  ik-vorm van werkwoord + uitgang : verhuiSde(n)

Slide 18 - Diapositive

Oefenen met wisbordjes - alles door elkaar
  1. Vorige week (komen) veel kinderen te laat op school. 
  2. Het (sneeuwen) vorige week namelijk. 
  3. Veel mensen (houden) veel van sneeuw. 
  4. Morgen (willen) hij graag skiën. 
  5. (Mogen) jij wel zo laat opblijven? 
  6. Ik (mogen) dat vroeger nooit.
  7. Het (gebeuren) steeds vaker dat ik nu laat naar bed ga. 

Slide 19 - Diapositive

Zelfstandig werken/huiswerk
Woensdag 25 oktober
Maken
Spelling 1.9 Talent
Opdracht 1, 3, 4, 5, 6

Leren: 
Regels rondom werkwoordspelling TT en VT


Slide 20 - Diapositive

Terugkoppeling
 Wat was, voor jou, het grappigste moment uit je herfstvakantie? 


Slide 21 - Diapositive