2A woensdag 6 okt 2e uur oefenen met de toetsstof

• Nederlands
• Voortgezet speciaal onderwijs
• Leerroute 1

Welkom bij Nederlands!

- ga rustig zitten

- inloggen op je telefoon als dit kan, 

anders mag je samen doen!

Lesdoelen

herhaling theorie hoofdstuk 1 en 2 taalverzorging grammatica

Vragen over de theorie?

grammatica Hoofdstuk 1 en 2 

- log  in via de lessonup app met de code 

- voer je naam in

Zijn jullie er klaar voor????

Hoe vind je de persoonsvorm?

Alberto wil een hippe vogel zijn.

1. persoonsvorm
2. gezegde
3. onderwerp

Alberto wil een hippe vogel zijn.

1. persoonsvorm
2. gezegde
3. onderwerp

Alberto wil een hippe vogel zijn.

1. persoonsvorm
2. gezegde
3. onderwerp

Alberto wil een hippe vogel zijn.

1. lidwoord
2. persoonlijk voornaamwoord
3. bezittelijk voornaamwoord
4. bijvoeglijk naamwoord

Alberto wil een hippe vogel zijn.

1. lidwoord
2. persoonlijk voornaamwoord
4. bijvoeglijk naamwoord

Welke lidwoorden kennen we?

4. op welke manieren kun je de persoonsvorm in een zin vinden?

Welke voorzetsels
staan in de mop?

omdat is een:

1. voegwoord
2. lidwoord
3. bijvoeglijk naamwoord

Wat zijn de zelfstandige naamwoorden in de mop?

Er lopen twee oenen over straat. Zegt de ene oen tegen de andere: 'Mag ik nu in het midden lopen?'

Persoonsvorm?
Simon zou een nieuwe computer willen kopen.

Noteer de persoonsvorm van de zin.

Zullen wij bij jou op visite komen?

Gezegde?
Simon zou een nieuwe computer willen kopen.

Onderwerp?
Simon zou een nieuwe computer willen kopen.

Noteer het onderwerp van de zin.

Zullen wij bij jou op visite komen?

Zelfstandig naamwoord??
Simon zou een nieuwe computer willen kopen.

Lidwoord??
Simon zou een nieuwe computer willen kopen.

Bijvoeglijk naamwoord??
Simon zou een nieuwe computer willen kopen.

Wat voor zinsdeel is 'gaat / maaien' in de zin:

Morgen / gaat / hij / het gras / maaien.

1. gezegde
2. Onderwerp (OND)
3. persoonsvorm

Wat voor zinsdeel is 'hij' in de zin:

In de bioscoop / keek / hij / naar de film.

1. (Werkwoordelijk} gezegde
2. Onderwerp (OND)
3. persoonsvorm

Noteer de persoonsvorm van de zin.

Geef jij die stoel eens aan!

Noteer de persoonsvorm van de zin.

Onze broeken drogen aan de waslijn.

Hoe vind je het onderwerp in een zin?

Noteer het (werkwoordelijk) gezegde van de zin:

De hond is naar zijn baas gelopen.

10. Noteer het (werkwoordelijk) gezegde van de zin:

Waarom werd je gisteren opgehaald door je zus?

11. Noteer het (werkwoordelijk) gezegde van de zin:

Waarom ga je nu niet slapen?

Noteer het onderwerp in de zin

Waarom werd je gisteren opgehaald door je zus?

Wat is een samengestelde zin?

13. Wat zijn de kenmerken van een samengestelde zin?

14. Welke regel pas je toe om een werkwoord goed te kunnen spellen?

15. noem het verschil tussen sterke en zwakke werkwoorden en geef een voorbeeld

huiswerk

- Neem de theorie nog eens goed door voor de toets van a.s. maandag!