In de les leer je: een bekend woorddeel te zoeken * herhaling van de theorie; *oefenen; ** Verleden tijd van zwakke werkwoorden * herhalen van de theorie; * oefenen.
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1
Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 30 min
Éléments de cette leçon
Nederlands hoofdstuk 5
In de les leer je: een bekend woorddeel te zoeken * herhaling van de theorie; *oefenen; ** Verleden tijd van zwakke werkwoorden * herhalen van de theorie; * oefenen.
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
Wat betekent het voorvoegsel on- bijvoorbeeld "Onverkoopbaar"
A
wel
B
niet
C
soms
D
eten
Slide 3 - Quiz
Wat betekent het voorvoegsel her- bijvoorbeeld "hergebruiken""
A
opnieuw, nog een keer
B
niet
C
wel
D
appel
Slide 4 - Quiz
Wat betekent het achtervoegsel -loos bijvoorbeeld "smakeloos"
A
veel
B
heel veel
C
zonder
D
draaimolen
Slide 5 - Quiz
Wat betekent het achtervoegsel -vol bijvoorbeeld "smaakvol"
A
zonder
B
nergens
C
met veel
D
boompje
Slide 6 - Quiz
Zelfstandig werken
Je gaat de oefening 10, 11 en 12 maken. Deze staan in Magister - Nederlands bij hoofdstuk "De Brug" -Woordenschat
Als je het af hebt kom je weer terug naar Lesson Up voor de volgende opdrachten
Slide 7 - Diapositive
spelling zwakke werkwoorden in de verleden tijd
Eerst stukje theorie herhalen; een aantal vragen "wat weet je nog?" opdrachten maken in Magister.
Slide 8 - Diapositive
Je leest de theorie van de zwakke werkwoorden in de verleden tijd. en gaat de opdrachten 15 en 16 maken.
Slide 9 - Diapositive
zwakke werkwoorden veranderen NIET van klank in de verleden tijd. werken - werkten
A
waar
B
niet waar
Slide 10 - Quiz
Hoe weet je of een werkwoord in de verleden tijd een -t werkwoord is of een -d werkwoord. werken - werkten spelen - speelden
A
je gebruikt de regel van "t kofschip
B
dat mag je zelf bepalen
Slide 11 - Quiz
Als de ik- vorm van een werkwoord op één van de letters in 't kofschip eindigt dan is het een"t" werkwoord. "ik werk" wordt in de verleden tijd:
A
ik werkte
B
ik werkde
Slide 12 - Quiz
Als de ik- vorm van een werkwoord op één van de letters in 't kofschip eindigt dan is het een"t" werkwoord. "ik bak" wordt in de verleden tijd
A
bakde
B
bakte
Slide 13 - Quiz
Als de ik- vorm van een werkwoord NIET op één van de letters in 't kofschip eindigt dan is het een"d" werkwoord. "ik speel" wordt in de verleden tijd:
A
speelte
B
speelde
Slide 14 - Quiz
Als de ik- vorm van een werkwoord NIET op één van de letters in 't kofschip eindigt dan is het een"d" werkwoord. "ik wandel" wordt in de verleden tijd:
A
wandelte
B
wandelde
Slide 15 - Quiz
Zelfstandig werken
Je maakt de opdrachten 15 en 16 van "de brug". in Magister