Zinsdelen klas 1 les 4

j.j.wintermans@tilburguniversity.edu
1 / 44
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 44 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 3 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

j.j.wintermans@tilburguniversity.edu

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Vidéo

Wie heeft geen leesboek?

Slide 4 - Diapositive

Geen leesboek?

Nu naar de bieb, over stipt 10 minuten terug in de klas!




timer
10:00

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Vidéo

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Vragen over opdr. 10?

Slide 9 - Diapositive

Grammatica: zinsdelen

Slide 10 - Diapositive

Wat is een zinsdeel?

Slide 11 - Question ouverte

Leerdoelen
Je kan de zin in zinsdelen verdelen.

Slide 12 - Diapositive

Deze les
Uitleg met quizvragen
Zelf werken 
Afsluiting

Slide 13 - Diapositive

Tip
Samenvatting voor so van maandag heb ik gedeeld in LessonUp! (Staat ook in Magister)

Slide 14 - Diapositive

Hoe weet je of iets een zinsdeel is? Je kan het dan in zijn geheel voor de ..... plaatsen. Wat moet er op de puntjes?

Slide 15 - Question ouverte

Persoonsvorm
Vandaag gaan mijn vrienden en ik gezellig naar de bioscoop.

Verander de zin van tijd. = tijdsproef
Vandaag gingen mijn vrienden en ik gezellig naar de bioscoop.

Verander het onderwerp van de zin van getal. =getalproef
Vandaag ga ik gezellig naar de bioscoop.

Slide 16 - Diapositive

Werkwoordelijk gezegde
= alle werkwoorden in een zin

Wij zouden het antwoord op die vraag willen weten.
pv = zouden
zouden willen weten = wwg

Slide 17 - Diapositive

"Op een dag stond Maria op."
Wat is de persoonsvorm?

Slide 18 - Question ouverte

"Op een dag stond Maria op een brug."
Wat is de persoonsvorm?

Slide 19 - Question ouverte

Onderwerp
Wie/wat + wwg?

De boontjes worden gedopt door de jongen.
Wie/wat worden gedopt? De boontjes
De jongen dopt de boontjes.
Wie/wat dopt? De jongen

Slide 20 - Diapositive

Zindelen
Stukje van de zin met een bepaalde functie: vertelt wie, wanneer, hoe et cetera.

Je kan een zinsdeel in zijn geheel voor de persoonsvorm plaatsen.

Voor de persoonsvorm kan altijd maar een zinsdeel.


Slide 21 - Diapositive

Stappenplan zinsdelen
1. Vind de persoonsvorm. (tijd veranderen/getal veranderen)
2. Vind het werkwoordelijk gezegde. (alle ww in de zin)
3. Vind het onderwerp. (wie/wat+wwg?)
4. Kijk welk stukje van de zin je voor de persoonsvorm kan zetten./Wat al voor de persoonsvorm staat.

Slide 23 - Diapositive

Voorbeeld
Marga gaat vrijdag met haar vrienden naar de bioscoop.

1. pv: gaat
2. wwg: gaat
3. ow: wie/wat+wwg? wie/wat gaat? Marga
4. Voor de persoonsvorm kunnen: vrijdag, met haar vrienden, naar de bioscoop. Allemaal zinsdelen.


Slide 24 - Diapositive

Voorbeeld
Marga gaat vrijdag met haar vrienden naar de bioscoop.

Vrijdag gaat Marga met haar vrienden naar de bioscoop.
Met haar vrienden gaat Marga vrijdag naar de bioscoop.
Naar de bioscoop gaat Marga vrijdag  met haar vrienden.

Slide 25 - Diapositive

Ik heb dat snoepje aan Bas gegeven.

Slide 26 - Diapositive

Slide 27 - Diapositive

Tip
Sommige woorden zijn nooit in hun eentje een zinsdeel, zoals bijvoeglijke naamwoorden (mooie, lieve), omdat ze altijd bij andere woorden horen.

Mijn lieve moeder geeft mij een lekker ijsje.

Slide 28 - Diapositive

Zinsdeel
geen zinsdeel
lieve
mijn
ik
mijn moeder
pakt
de grote bal
rode

Slide 29 - Question de remorquage

"Drie kinderen voedde Wilma tijdens haar leven op."
Wat is de persoonsvorm?
A
Drie kinderen
B
Wilma
C
voedde
D
voedde op

Slide 30 - Quiz

"Drie kinderen voedde Wilma tijdens haar leven op."
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
Drie kinderen
B
Wilma
C
voedde
D
voedde op

Slide 31 - Quiz

"Drie kinderen voedde Wilma tijdens haar leven op."
Wat is het onderwerp?
A
Drie kinderen
B
Wilma
C
tijdens haar leven
D
voedde op

Slide 32 - Quiz

"Drie kinderen voedde Wilma tijdens haar leven op."
Hoeveel strepen moet je zetten?
A
2
B
3
C
4
D
5

Slide 33 - Quiz

"Pieter vist de bal uit de sloot."
Verander de volgorde van de zinsdelen om zoveel mogelijk goede zinnen te maken. Zet groepjes woorden voor de persoonsvorm.

Slide 34 - Question ouverte

"Pieter vist de bal uit de sloot."
Hoeveel strepen moet je zetten?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 35 - Quiz

"De bal ligt op de grond."
Hoeveel strepen moet je zetten?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 36 - Quiz

"Ik zie mijn moeder niet vaak."
Waar of niet waar:
"mijn" is een zinsdeel.
A
waar
B
niet waar

Slide 37 - Quiz

Een groepje woorden dat je voor de persoonsvorm kan plaatsen heet een woordsoort.
Waar of niet waar?
A
waar
B
niet waar

Slide 38 - Quiz

"Jan werkt vrijdags in het bos."
Hoeveel strepen moet je zetten?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 39 - Quiz

"De jongen pakt..."
Deze zin is incompleet. Voeg een zinsdeel toe.

Slide 40 - Question ouverte

"De jongen pakt de bal"
Deze zin is compleet. Voeg een extra zinsdeel toe.

Slide 41 - Question ouverte

Maken (huiswerk)
Klik op de volgende opdrachten en maak ze:
Klaar? Maken (online):
Hoofdstuk 2.1
Zelftoets grammatica
Hoofdstuk 4.1
Verder oefenen 2, maken: 1a + 3






onderwerp:

Taal groep 8 | Zinsontleding | Onderwerp en gezegde | Onderwerp | Wat is het onderwerp in de zin (meerkeuze)? [1] | Junior Einstein (taal-oefenen.nl)



werkwoordelijk gezegde:

Taal groep 8 | Zinsontleding | Werkwoordelijk gezegde | Klik de zinsdelen aan waar het ww gezegde in zit [8] | Junior Einstein (taal-oefenen.nl)

timer
10:00
Met alles klaar?
Lezen in leesboek

Slide 42 - Diapositive

Volgende les
Laatste les voor formatief so! Bestudeer de theorie, maak het huiswerk en stel vragen!

Slide 43 - Diapositive

Slide 44 - Vidéo