Taalverzorging les 2

Taalverzorging 6

Persoonsvorm (herkennen en weergeven)
Bijvoeglijk naamwoord (herkennen en weergeven)
Werkwoord-spelling (Gebruiken van de juiste werkwoordspelling in een context of zinsverband)
Spelling vaste woorden (Herkennen van de juiste spelling van vaste woorden)
Interpunctie (Herkennen van fouten in de interpunctie en hoofdlettergebruik)
Interpunctie (Correct gebruiken van de interpunctieregels)
Zinsdelen (Functies van de grammaticale structuur in een zin herkennen)



Vrijdag 11 juni
weging x 3
1 / 37
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

Cette leçon contient 37 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Taalverzorging 6

Persoonsvorm (herkennen en weergeven)
Bijvoeglijk naamwoord (herkennen en weergeven)
Werkwoord-spelling (Gebruiken van de juiste werkwoordspelling in een context of zinsverband)
Spelling vaste woorden (Herkennen van de juiste spelling van vaste woorden)
Interpunctie (Herkennen van fouten in de interpunctie en hoofdlettergebruik)
Interpunctie (Correct gebruiken van de interpunctieregels)
Zinsdelen (Functies van de grammaticale structuur in een zin herkennen)



Vrijdag 11 juni
weging x 3

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Huiswerk
Voor vandaag was het huiswerk;
Spelling 1 t/m 4 afmaken.
  1. Wel of geen klinkerbotsing
  2. Lange en korte klanken
  3. Van meer woorden één woord maken
  4. Wel of geen -n aan het eind van een woord



Vragen?

Slide 2 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Samenstelling
Een woord dat bestaat uit twee of meer kleinere woorden, 
heet een samenstelling.

Bijvoorbeeld: 
Voetbalwedstrijd

Slide 3 - Diapositive

Voetbalwedstrijd bestaat uit voetbal en wedstrijd, maar voetbal bestaat weer uit voet en bal. Deze samenstelling bestaat dus uit 3 woorden!
Samenstelling
Woord dat is samengesteld uit twee of meerdere woorden

boek + kast = boekenkast

Slide 4 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Samenstelling
Verslaafd zijn aan je telefoon is een typisch jongerenprobleem.

Veel probleemjongeren spijbelen en veroorzaken overlast in winkelcentra.

Slide 5 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Samenstelling
probleemjongeren
jongerenprobleem


Slide 6 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Betekenis samenstelling
Laatste deel

boekenplank = een soort plank 

Eerste deel
boekenplank = een plank voor boeken
  • bepaalt de betekenis
  • geeft aan wat voor ding het is
  • zegt iets over het laatste deel

Slide 7 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Samenstelling
Een samenstelling staat meestal niet in een woordenboek.

Vind de betekenis door naar de losse woorden te kijken
maximumsnelheid

Slide 8 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Samenstelling
In onze wijk is de maximumsnelheid 30 km per uur.

snelheid = hoe snel iets gaat
maximum = hoogste

Slide 9 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Uit welke woorden bestaat de samenstelling:


secondewijzer

Slide 10 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe schrijf je het?
Je schrijft de woorden in een samenstelling 
aan elkaar. Zonder spatie of streepje.

Let op! 
Soms kan een woord anders klinken in een samenstelling. 
Toch blijft de spelling van het woord hetzelfde. 

Slide 11 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Bijvoorbeeld
Postbode klinkt soms als */posbode/: de t van post valt weg in de uitspraak van de samenstelling.

Toch schrijf je postbode omdat het woord een samenstelling is van de woorden post en bode

Slide 12 - Diapositive

Een bode is iemand die voor zijn beroep iets rondbrengt.
Schrijf de samenstelling op:

Slide 13 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 14 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 15 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 16 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 17 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 18 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe schrijf je de samenstelling: leraar + kamer
A
leraarskamer
B
lerarekamer
C
leraarkamer
D
lerarenkamer

Slide 19 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe schrijf je de samenstelling: zon + stelsel?
A
zonnenstelsel
B
zonstelsel
C
zonnestelsel

Slide 20 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe schrijf je de samenstelling: stage plaats?
A
stageplaats
B
stagesplaats
C
stagenplaats

Slide 21 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe schrijf je de samenstelling: karn + melk?
A
karnmelk
B
karnemelk
C
karnenmelk

Slide 22 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe schrijf je de samenstelling: beer + gezellig?
A
berengezellig
B
beregezellig

Slide 23 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 24 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Filmpje

Slide 25 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het meervoud van sticker?
A
Stickeren
B
Sticker's
C
Stickers

Slide 26 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het meervoud van vakantie?
A
Vakantie's
B
Vakanties
C
Vakantieën

Slide 27 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het meervoud van echo?
A
Echos
B
Echo's
C
Echoën

Slide 28 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het meervoud van touw?
A
Touw's
B
Touwen
C
Touws

Slide 29 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het meervoud van zee?
A
Zeeën
B
Zeeen
C
Zee's

Slide 30 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het meervoud van twee?
A
Twee's
B
Tweeën
C
Twees

Slide 31 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het meervoud van kaas?
A
Kasen
B
Kazen
C
kaas's

Slide 32 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het meervoud van druif?
A
Druifen
B
Druifs
C
Druiven

Slide 33 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het meervoud van ijslolly?
A
Ijslollys
B
Ijslolly's
C
Ijslollyën

Slide 34 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het meervoud van menu?
A
Menu's
B
Menuën
C
Menus

Slide 35 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Kortom:
1. Een meervoud maak je met -s, -en of -ën.
2. Gebruik -'s als je het woord anders uitspreekt en na -Y.
3. Bijna altijd na -ee of -ie komt -ën (zeeën - knieën).

4. Soms moet je nog iets veranderen:
Druif - druiven
Kaas - kazen



Slide 36 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Aan de slag
Maak Toets N2 Werkwoordspelling!

Doe dit zelfstandig.

Slide 37 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions