e6- Gramm. zinsdelen- Over de bedrijvende en lijdende vorm-havo3

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Leerdoelen

Na deze les kun je onderscheid maken tussen de bedrijvende en lijdende vorm plus zinnen met een lijdende vorm herschrijven in de bedrijvende vorm en omgekeerd.

Bedrijvend

- Het onderwerp voert iets uit en is dus actief: De hond rent achter de bal aan.

Lijdend

- Het onderwerp ondergaat de handeling en is dus passief: De vaatwasser wordt uitgeruimd.

- Het werkwoord worden wordt toegevoegd. 

- Het wordt door iets of iemand gedaan.

De speler heeft een prachtig doelpunt gemaakt.

1. Bedrijvend
2. Lijdend

De brieven worden door de postbode bezorgd.

1. Bedrijvend
2. Lijdend

De computer wordt door de man gekocht.

1. Bedrijvend
2. Lijdend

Bedrijvende of lijdende zin?
De man koopt een computer.

1. Bedrijvend
2. Lijdend

Van bedrijvend naar lijdend

• Zet het lijdend voorwerp voorop.

• Ga verder met een vorm van het werkwoord 'worden'.

• Maak van een van de werkwoorden van de zin een voltooid deelwoord.

• Zet voor het onderwerp het woordje 'door'. Stap 3 en 4 kun je ook omdraaien.

Van bedrijvend naar lijdend

• Zet het lijdend voorwerp voorop.

• Ga verder met een vorm van het werkwoord 'worden'.

• Maak van een van de werkwoorden van de zin een voltooid deelwoord.

• Zet voor het onderwerp het woordje 'door'. Stap 3 en 4 kun je ook omdraaien.

De leerlingen maken de opdrachten.

De opdrachten worden door de leerlingen gemaakt. 

Maak de zin lijdend:
De leerlingen maken het huiswerk.

Maak de zin lijdend:
Peter ruimt zijn kamer op.

Maak de zin lijdend:
Het groepje maakt samen een werkstuk.

Maak de zin lijdend:
Lisa ontvangt een prijs.

Maak de zin lijdend:
De jarige deelt snoep uit aan de klas.

Maak de zin lijdend:
Simone koopt een jas.

Maak de zin lijdend:
Mijn tante verschoont de luier.

Aan het werk

Wat?

Werkblad opdracht 1 t/m 4 (af in de les!) 

Klaar? Nakijken en daarna werken aan fictieopdracht

Hoe?

15 min ZS

ZS: geen vragen stellen

Overige tijd ZF