TV 20.4 - Samenvatting toetsstof

Samenvatting toetsstof
1 / 13
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 13 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Samenvatting toetsstof

Slide 1 - Diapositive

Lesdoelen
Als het goed is, weet je aan het eind van de les: 
- verschillende stijlfiguren te herkennen en benoemen; 
- verschillende vormen van beeldspraak te herkennen en benoemen.

Slide 2 - Diapositive

Stijlfiguren
Stijlfiguren zijn 'vaste vormen' die je kunt gebruiken om iets extra onder de aandacht te brengen. Je gebruikt ze dus om de nadruk op een bepaalde boodschap te leggen. 
We onderscheiden verschillende groepen stijlfiguren. 

Slide 3 - Diapositive

Herhalingen en opsommingen
Repetitio: een bepaald woord wordt een aantal keer herhaald; 
Anafoor: een aantal woordgroepen na elkaar beginnen met hetzelfde woord of dezelfde woorden; 
Tricolon: een opsomming die uit drie delen bestaat; 
Climax: een opsomming waarbij de inhoud steeds 'sterker' wordt; 
Anticlimax: een opsomming waarbij de inhoud steeds 'sterker' wordt, wordt afgesloten met een 'tegenvaller'. 

Slide 4 - Diapositive

Overdrijvingen en nuanceringen
Een volgende groep stijlfiguren bestaat uit  overdrijvingen en nuanceringen: 
Eufemisme: een verzachtende uitdrukking; een nare boodschap wordt wat minder hard 'ingepakt'; 
Hyperbool: een ontzettende overdrijving; 
Understatement: een afgezwakte uitdrukking; het tegenovergestelde van een overdrijving. 

Slide 5 - Diapositive

Stijlfiguren met spot
Je kunt een humoristisch effect beogen door spot te gebruiken : 
Ironie: je zegt het tegenovergestelde van wat je bedoelt op een vriendelijke manier; 
Sarcasme: je zegt het tegenovergestelde van wat je bedoelt op een manier die bedoeld is om te kwetsen; 
Cynisme: verbitterde spot; niet meer geloven in goede bedoelingen van anderen. Het wordt hierdoor wat zwartgallig. 

Slide 6 - Diapositive

Overige stijlfiguren
Antithese: samenvoeging van tegengestelde woorden; 
Paradox: iets wat een tegenstelling lijkt, maar niet is; 
Litotes: iets zeggen door het tegenovergestelde te ontkennen; 
Retorische vraag: een vraag waarop je geen antwoord verwacht; 
Chiasme: kruisstelling: twee zinnen bevatten (ongeveer) dezelfde woorden. In de eerste zin staat het ene woord vooraan; in de tweede zin staat het achteraan en andersom. 

Slide 7 - Diapositive

Oefenen
Oefen nu met de drillsters bij:
- 5 Stijlfiguren 1
- 6 Stijlfiguren 2

Slide 8 - Diapositive

Aan het werk
Ga nu verder met de schrijfopdracht. 
Maak een nieuwsbericht aan de hand van één van de volgende koppen: 
- Burgemeesters: 'Bij illegale feesten treden wij op' 
- Schaapje legt verkeer lam op A27
- Rumag zet punt achter corona-collectie na uitzending Lubach
- Gordon en Patty zoeken de eeuwige jeugd; de tv-kijker wil dood
- Ikea heeft online-verkooptak snel in elkaar gezet. 
timer
10:00

Slide 9 - Diapositive

Beeldspraak
Bij beeldspraak is sprake van figuurlijk taalgebruik. Dit betekent dat je iets anders zegt dan je letterlijk bedoelt, maar over het algemeen begrijpen anderen je wel. 

Slide 10 - Diapositive

Vergelijking en zuivere metafoor
Zowel de vergelijking als derzuivere metafoor berusten op een overeenkomst tussen de werkelijkheid (w) en het beeld (b). 

Bij een vergelijking zijn beide onderdelen in de zin aanwezig; deze worden gekoppeld door een verbindingswoord: van, als, alsof of koppelwerkwoord. 

Bij een zuivere metafoor is alleen het beeld in de zin aanwezig. 

Slide 11 - Diapositive

Andere vormen van beeldspraak
Personificatie: je geeft een levensloos iets eigenschappen van iets dat wel leeft; 
Synesthesie: de waarnemingen van twee verschillende zintuigen worden met elkaar gecombineerd; 
Homerische vergelijking: een zeer uitgebreide metafoor. 

Slide 12 - Diapositive

Aan het werk
Oefen nu met de drillster: 
- 20 Beeldspraak 1

Klaar? Werk dan verder aan je schrijfopdracht. 

Slide 13 - Diapositive