Stepping_Stones_Law&Order_Test_Yourself_3BK

• Engels
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 3

Welcome! : )

• Books on your table.
• Laptop on your table.
• Pen on your table.
• Notebook on your table.

Let's start!

To enter this LessonUp:

Step 1: go to www.lessonup.app

Step 2: enter the class code

Step 3: enter your first name and surname

This lesson

Part 1: Klassikaal
Maken Test Yourself met Lesson Up
Via Link in de agenda!
Vocabulary
Grammar

Part 2: Zelfstandig
Zelfstandig leren/oefenen Stones D + I
Hier kun je slim stampen voor gebruiken!

Lesson Goal

Theme 3: Law & Order

Aan het einde van deze les:

• Heb ik geoefend voor de toets.
• Weet ik welke onderdelen er in de toets worden gevraagd.
• Weet ik wat ik nog extra moet oefenen.
• Heb ik extra vragen gesteld over de toets.

Test yourself

Vocabulary

Sleep de juiste woorden naar elkaar.

chase

drive

damage

suspect

several

secret

arrest

scientist

beschadigen

wetenschapper

verdachte

arresteren

verscheidene

achtervolging

geheim

rijden

Test yourself

Present Perfect of Past Simple?

Present Perfect

Past Simple

in het verleden begonnen en nu nog aan de gang.

in het verleden gebeurd en resultaat heeft invloed op het heden/nu.

In het verleden gebeurd en is afgelopen.

He lived in Leeds last year.

He has lived in Leeds since last year.

since

yesterday

already

last year

I have just seen a bicycle theft in Regent Square.

I can't walk. I have broken my leg.

I broke my leg in 2018.

never

Vul de juiste werkwoordsvorm in.


We ______ home after the match yesterday.

1. went
2. have gone

Vul de juiste werkwoordsvorm in.

My cat _____ since Monday.

1. didn't eat
2. hasn't eaten

Vul de juiste werkwoordsvorm in.

He ______ at the supermarket last weekend.

1. worked
2. has worked

Vul de juiste werkwoordsvorm in.

In 2010 they _____ to London.

1. went
2. have gone

Vul de juiste werkwoordsvorm in.

I _____ my pen pal yet. I'd like to meet him someday.

1. didn't meet
2. haven't met

Vul de juiste werkwoordsvorm in.

I'm tired, I _____ this hard before!

1. never worked
2. have never worked

Vul de juiste werkwoordsvorm in.

I _____ football the day before yesterday.

1. played
2. have played

Vul de juiste werkwoordsvorm in.

My sister and I ____ the horses on Monday.

1. fed
2. have fed

Test yourself

Both/each/all/every/none

Both

Each

Every

All

None

iedere

geen/ niet één

beide / allebei

elke

alle/ allemaal

Vul het juiste woord in.

I visit my grandfather _____ Saturday

1. both
2. each
3. every
4. none

Vul het juiste woord in.

We have two cats and ____ had to be taken to the vet.

1. all
2. both
3. each
4. every

Vul het juiste woord in.

_____ the flowers in our garden were eaten by an escaped goat.

1. each
2. all
3. every
4. none

Vul het juiste woord in.

______ of the thieves were caught; they're still free.

1. each
2. all
3. both
4. none

Vul het juiste woord in.

_____ of the answers I gave were correct, so I have to take the test again.

Vul het juiste woord in.

____ week there is a burglary in this village.

Vul het juiste woord in.

She likes floral tattoos; she has a rose tattoo on _____ arms

Vul het juiste woord in.

_____ time I hear that song, I feel happy.

Part 2

Part 1: Klassikaal
Maken Test Yourself met Lesson Up
Vocabulary
Grammar

Part 2: Zelfstandig
Zelfstandig leren/oefenen Stones D + I / vocabulary
In de online methode
Hier kun je slim stampen voor gebruiken!

Extra uitleg

Grammar: Present Perfect

Present Perfect

Je gebruikt de Present Perfect als;
1. iets is in het verleden begonnen en is nu nog aan de gang.
2. iets is in het verleden gebeurd en je merkt nu nog het resultaat.

Voorbeelden:

1. I have lived in New York for seven years now.

    Ik woon al zeven jaar in New York. --> in het verleden begonnen en nog steeds bezig.

2. I have painted the door.

     Ik heb de deur geschilderd. --> in het verleden gedaan en je merkt nu nog resultaat.

Signaalwoorden

Je kunt de tijd herkennen als er in een zin de volgende signaalwoorden staan.

• JUST = net
• ALREADY = al
• YET = al / nog niet
• ALWAYS = altijd al
• NEVER = nooit
• EVER = ooit
• SINCE = sinds
• FOR = nu al

Donkey Bridge =
FYNEJAS

Present Perfect

I have played

You have played

He/She/It has played

We have played
You have played
They have played

I haven't played

You haven't played

He/She/It hasn't played

We haven't played
You haven't played
They haven't played

Have I played?

Have you played?

Has he/she/it played?

Have we played?
Have you played?
Have they played?

Yes, I have
No, I haven't

answer =

Extra uitleg

Grammar: both/each/all/every/none

Hoe kun je ze uit elkaar halen?

both, each, all, every, none

zijn allemaal woorden die je gebruikt om een deel van een groep of juist een hele groep aan te duiden.

Waar moet je op letten?

• Om hoeveel personen/dieren/dingen gaat het?

• Staat het zelfstandignaamwoord in de zin in het enkelvoud/meervoud?

each

each = elke

Je gebruikt each bij twee of meer personen, dieren of dingen.

• She wore bracelets on each arm.
• Each Sunday Kevin goes walking in the park.
• The trainer gave each dog a treat.

Je kiest voor each (elke) als het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort in het enkelvoud staat!

both

both = beide of allebei.

Je gebruikt both bij twee personen, dieren of dingen.

• Emma feeds both cats at the same time.
• Both singers received an award.
• They saw both men go into the restaurant.

Je kiest voor both (beide) als het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort in het meervoud staat!

all / every / none

all = alle/allemaal
every = iedere
none = geen/ niet één

Gebruik je bij drie of meer personen, dieren of dingen.

• All countries have flags.
• I have to do chores every day!
• None of us believed his story.

each of every ?

! Each gebruik je om nadruk te leggen op individuele dingen.

• Each of the students received a prize. 
• The trainer gave each dog a treat.

! Every gebruik je om nadruk te leggen op het geheel. 

• The detective knows every criminal in town.
• The trainer gave every dog a treat.