quiz signaalwoorden Duits

Signaalwoorden Duits
1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4-6

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

Éléments de cette leçon

Signaalwoorden Duits

Slide 1 - Diapositive

obwohl
A
toch
B
hoewel

Slide 2 - Quiz

nicht nur ....sondern auch

Slide 3 - Question ouverte

deswegen
A
bovendien
B
daarom

Slide 4 - Quiz

dadurch
A
daarom
B
daardoor

Slide 5 - Quiz

während
A
terwijl
B
wachtend op

Slide 6 - Quiz

zusätzlich

Slide 7 - Question ouverte

außerdem
A
bovendien
B
over heen

Slide 8 - Quiz

daher
A
daar vandaan
B
daarom

Slide 9 - Quiz

zumal
A
desondanks
B
vooral, omdat

Slide 10 - Quiz

Erläuterung
A
toelichting
B
conclusie

Slide 11 - Quiz

Einräumung
A
beperking
B
toegeving

Slide 12 - Quiz

Widerlegung
A
weerlegging
B
tegenspraak

Slide 13 - Quiz

die Begeisterung
A
het enthousiasme
B
de verbazing

Slide 14 - Quiz

künftig
A
de aankomst
B
in de toekomst

Slide 15 - Quiz

enttäuscht
A
teleurgesteld
B
verbaasd

Slide 16 - Quiz

prägen
A
publiceren
B
beinvloeden

Slide 17 - Quiz

ersetzen
A
beweren
B
vervangen

Slide 18 - Quiz

das Ergebnis
A
het resultaat
B
de bekentenis

Slide 19 - Quiz

hingegen

Slide 20 - Question ouverte

dennoch

Slide 21 - Question ouverte

mittlerweile

Slide 22 - Question ouverte

zuletzt

Slide 23 - Question ouverte

Relativierung

Slide 24 - Question ouverte

die Erweiterung

Slide 25 - Question ouverte

derzeit

Slide 26 - Question ouverte

Combineer de juiste Nederlandse signaalwoorden met de vertaling in het Duits
aber
dennoch
außerdem
obwohl
schließlich
tenslotte
bovendien
hoewel
en tóch 
maar

Slide 27 - Question de remorquage

Kombiniere die Signalwörter mit ihrer Übersetzung.
maar
en
of (bij vergelijking)
ook
omdat
oder
auch
und
weil
aber

Slide 28 - Question de remorquage

Signalwörter
Opsomming
Tegenstelling
sowie
dennoch
ebenfalls
außerdem
hingegen
stattdessen
obwohl
sondern
zudem
allerdings
denn
nämlich
indem

Slide 29 - Question de remorquage

Welke Duitse voorvoegsels ken jij?

Slide 30 - Question ouverte

Welche Bedeutung hat über- bei überfordern

Slide 31 - Question ouverte

Welche Bedeutung hat wider- bei widersprechen?

Slide 32 - Question ouverte

________ er krank ist, geht er zur Schule
A
weil
B
außerden
C
damal
D
obwohl

Slide 33 - Quiz

Welche Bedeutung hat Gegesatzpaar?

Slide 34 - Question ouverte