1C- Presentatie journaal + herhaling ww spelling

1c KLASOPSTELLING
1 / 51
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 51 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

1c KLASOPSTELLING

Slide 1 - Diapositive

Lesplanning
Lesuur 1
Presentatie van het journaal: 
  • Julius en Lex
  • Bram en Bryan
  • Noor en Sarah
Lezen

Lesuur 2 
  • Werkwoordspelling
  • Learnbeat: maak de instaptoets Werkwoordspelling. Klaar? kies een opgave uit die je wil oefenen 







Extra huiswerk laten zien!

Schrijfopdracht ingeleverd?

Slide 2 - Diapositive

Beoordeling
De volgende zaken tellen mee bij de beoordeling:
  • Tijd: ca. 5 minuten
  • Gelijke verdeling van de rollen
  • Houding presentatie
  • Presentatie moet uit het hoofd (klein spiekbriefje mag)
  • Maak contact met het publiek


Slide 3 - Diapositive

Naamwoordelijk gezegde
In het Nederlands heb je twee soorten zinnen.
Zinnen waarin iemand iets doet. = werkwoordelijk gezegde
Zinnen waarin iemand iets is. = naamwoordelijk gezegde

Zinnen waarin iemand iets doet.  Ik geef les. = wwg
Zinnen waarin iemand iets is.  Ik ben docent. = nwg

Slide 4 - Diapositive

werkwoordelijk gezegde vs naamwoordelijk gezegde
In het Nederlands heb je twee soorten zinnen. 
Zinnen waarin iemand iets doet. = Ik geef les.
Zinnen waarin iemand iets is. = ik ben docent.

Slide 5 - Diapositive

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Katrien is moe.
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 6 - Quiz

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Ze heeft hard gewerkt.
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 7 - Quiz

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Zij wil gaan slapen.
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 8 - Quiz

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Later wordt Katrien slaapspecialist.
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 9 - Quiz

werkwoordelijk gezegde vs naamwoordelijk gezegde
Je bepaalt of je te maken hebt met een werkwoordelijk of een naamwoordelijk gezegde na het onderstrepen van de pv, het verdelen in zinsdelen en benoemen van het onderwerp.

Later / wordt / zij / slaapspecialist
ow: zij

Slide 10 - Diapositive

De leerling is boos geworden.

Doet de leerling iets, of is de leerling iets?
A
doet iets!
B
nee, is iets!

Slide 11 - Quiz

Voor veel leerlingen blijft grammatica een moeilijk onderdeel.

pv?
A
voor veel leerlingen
B
blijft
C
grammatica
D
een moeilijk onderdeel.

Slide 12 - Quiz

Voor veel leerlingen blijft grammatica een moeilijk onderdeel.

ow?
timer
0:30
A
voor veel leerlingen
B
blijft
C
grammatica
D
een moeilijk onderdeel.

Slide 13 - Quiz

wg of ng?
Voor veel leerlingen / blijft / grammatica / een moeilijk onderdeel.
ow: grammatica

Slide 14 - Diapositive

Naamwoordelijk gezegde
De leerling / is / boos / geworden. 
ow: de leerling
ng: is [boos] geworden

Het naamwoordelijk gezegde koppelt een eigenschap met het onderwerp.
Die eigenschap is het naamwoordelijk deel van het gezegde. 

Slide 15 - Diapositive

Voor veel leerlingen blijft grammatica een moeilijk onderdeel.

werkwoordelijk gezegde of naamwoordelijk gezegde?
A
werkwoordelijk
B
nee, naamwoordelijk!

Slide 16 - Quiz

Koppelwerkwoorden 
In het Nederlands hebben we negen koppelwerkwoorden:

zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen.

Als je deze uit je hoofd leert, kan het makkelijker worden om het naamwoordelijk gezegde te herkennen. 


Slide 17 - Diapositive

Is het refrein Alles is liefde een naamwoordelijk of werkwoordelijk gezegde?
Licht toe!

Slide 18 - Carte mentale

Is het refrein 'Zelfs je naam is mooi' een naamwoordelijk of werkwoordelijk gezegde?
Licht toe!

Slide 19 - Carte mentale

Is het refrein 'Zeg dat nieti' een naamwoordelijk of werkwoordelijk gezegde?
Licht toe!

Slide 20 - Carte mentale

Maak het stripverhaaltje af door een zin met een naamwoordelijk gezegde in te vullen.
Benoem het werkwoordelijk en naamwoordelijk deel van het naamwoordelijk gezegde

Slide 21 - Carte mentale

DUO OPDRACHT
bN


In dit stripverhaaltje wordt iets over de monteur gezegd en iets over het internet.
Wat is een naamwoordelijk gezegde en wat is een werkwoordelijk gezegde? 
Overleg met elkaar en noteer bij elke tekstballon of het een nwg of wwg

Slide 22 - Diapositive

DUO OPDRACHT
Zoek een liedje met een naamwoordelijk en werkwoordelijk gezegde

Slide 23 - Question ouverte

Welk zinsdeel vind je lastig en wil je
graag een herhalingsles over?
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Bijwoordelijke bepaling
Werkwoordelijk gezegde
Onderwerp en persoonsvorm

Slide 24 - Sondage

Slide 25 - Diapositive

Wat weet je nog over
de bijwoordelijke
bepaling?

Slide 26 - Carte mentale

Bijwoordelijke bepaling (BWB)
Bijwoordelijke bepalingen geven vaak antwoord op vragen die beginnen met vraagwoorden: Wanneer, waar (waardoor, waarheen?), hoe (hoelang, hoe ver?)

De vraagwoorden zijn ook bijwoordelijke bepaling als ze in de zin staan: Waar heb je die gave tas gekocht?

Slide 27 - Diapositive

Voorbeelden
Bekijk de volgende zinnen:
Op zolder liggen twee paar schaatsen.
Janna viert over twee weken haar verjaardag.
De barbecue werd vanwege het slechte weer afgelast.

De dikgedrukte woorden zijn voorbeelden van bijwoordelijke bepalingen.

Slide 28 - Diapositive

Een bijwoordelijke bepaling
  • Eerder gevonden zinsdelen: persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk gezegde, lijdend voorwerp , meewerkend voorwerp. 
  • Wat overblijft is meestal de bijwoordelijke bepaling (bwb). 
  • Een bijwoordelijke bepaling geeft antwoord op vragen als  wanneer, waar, waarmee, hoe, door wie, met wie enzovoort:

Slide 29 - Diapositive

Hij fietste naar het sportveld.
De bijwoordelijke bepaling is:

Slide 30 - Question ouverte

Ik vertel het je volgende week.
De bijwoordelijke bepaling is:

Slide 31 - Question ouverte

Met zijn zakmes sneed hij het brood.
De bijwoordelijke bepaling is:

Slide 32 - Question ouverte

Ik ga met mijn vriendje naar de bioscoop.
De bijwoordelijke bepaling is:

Slide 33 - Question ouverte


Bevat deze zin een bijwoordelijke bepaling?
De oppas wachtte op het schoolplein op haar oppaskinderen.
A
Nee, de zin bevat geen bijwoordelijke bepaling.
B
Ja, de zin bevat één bijwoordelijke bepaling.
C
Ja, de zin bevat twee bijwoordelijke bepalingen.

Slide 34 - Quiz

lijdend voorwerp
Bijwoordelijke bepaling
onderwerp
bijwoordelijke bepaling
werkwoordelijk gezegde
Hij 
viert
zijn verjaardag
dit weekend.
inderdaad

Slide 35 - Question de remorquage

Bijwoordelijke bepaling(en)
Ik
mijn huiswerk
heb
af.
bijna altijd

Slide 36 - Question de remorquage

Bijwoordelijke bepaling(en)
Ik
nooit
heb
gewonnen.
met de andere quizzen

Slide 37 - Question de remorquage

OPDRACHT
Learnbeat: maak de opdrachten over de bijwoordelijk bepaling

Klaar? Maak de andere opdrachten van Grammatica, bijvoorbeeld lijdend voorwerp.

Slide 38 - Diapositive

Slide 39 - Diapositive

Welk gevoel krijg jij als je Nederlands docent zegt dat de les over werkwoordspelling gaat?

Slide 40 - Sondage

Het belangrijkste van werkwoordspelling......

Slide 41 - Diapositive

De persoonsvorm hoort bij de 'hoofdpersoon' (het onderwerp) uit de zin.
Als je de hoofdpersoon (het onderwerp) aanpast, verandert de persoonsvorm ook:

Ik loop op straat. → De kat loopt op straat. → Wij lopen op straat.
Ik heb een kat. → Hij heeft een kat. → Veel mensen hebben een kat.
Ik lach. → De man lacht. → We lachen.





Slide 42 - Diapositive

STARTOPDRACHT
Hoe snel herken jij de persoonsvorm?

Markeer zoveel mogelijk persoonsvormen in de tekst. Je mag de persoonsvorm onderstrepen of een kleurtje geven. 

Je krijgt 2 minuten de tijd! Je doet deze opdracht individueel.
Na 2 minuten vergelijk je de antwoorden met je buurman of buurvrouw.





timer
2:00

Slide 43 - Diapositive

Er staan 43 persoonsvormen in de tekst
Hoeveel heb je goed?

Slide 44 - Diapositive


Casper (branden) zijn vingers gisteren
A
brande
B
brandde
C
brandden
D
branden

Slide 45 - Quiz


Maar iedereen heeft weleens (falen)
A
gefaald
B
gefaalt
C
gefalen

Slide 46 - Quiz

Ook Marle en Noa hebben dit (beloven)
A
belooft
B
beloovt
C
beloofd
D
beloovd

Slide 47 - Quiz


(vinden) je deze les ook zo leuk?
A
vin
B
vint
C
vindt
D
vind

Slide 48 - Quiz


Als Jens nu eens een beetje (opschuiven)
A
opschuift
B
opschuifd
C
opschuivt
D
opschuivd

Slide 49 - Quiz

Lees de advertentie. 
Ontdek de fout en verbeter deze

Slide 50 - Carte mentale

OPDRACHT
Learnbeat: maak de instaptoets Werkwoordspelling. 
Klaar? Kies een spellingsopgave uit die je wil oefenen in Learnbeat.

Slide 51 - Diapositive