Verwijswoorden

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 1

Verwijswoorden

Doel

Ik kan benoemen wat verwijswoorden zijn

Wat is een verwijswoord?

Die wijst naar iets of iemand in de zin

Hij/zij/jullie/ze/wij/het/dat/dit/deze/die

Verwijswoord

Jonas doet zijn broodtrommel open. Hij ziet een broodje kaas

Verwijswoorden

De volgende ochtend staat haar moeder om 7 uur naast haar bed. "Vera, je moet opstaan! Er ligt schoolwerk voor je klaar en je moet de hond nog uitlaten."

Verwijswoorden

Voor vandaag het volgende op de planning: honds uitlaten, afwas doen en je kamer opruimen. Daar heeft Jasper helemaal geen zin in.

Waar verwijst het verwijswoord naar?
Gisteren hebben Peter en Henry hun schoenen verloren

1. Peter
2. Henry
3. Peter en Henry
4. schoenen

Waar verwijst zijn naar?
Zijn vader riep: "Hallo Teun, ik ben er ook nog!"

1. Vader
2. Teun
3. Ik
4. Zijn

Waar verwijst het verwijswoord naar?
Ik ga naar huis, daar kan ik te minste tv kijken

1. Ik
2. huis
3. te minste
4. tv

Maken 4.3

Opdracht 10 t/m 16, anders huiswerk uit je (digitale) werkboek

Wat zijn de verwijswoorden?
Ik ga naar huis, daar kan ik te minste tv kijken

1. Ik
2. daar
3. Ik & daar
4. huis & tv

Tijdens deze les heb ik hard gewerk

Na dat ik vrij ben ga ik naar huis