1HV: B - lire

Aujourd'hui, c'est le....
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

Éléments de cette leçon

Aujourd'hui, c'est le....

Slide 1 - Diapositive

Chapitre 2
C'est si bon!


  • Ik kan iets bestellen en iets kopen.
  • Ik ken woorden die te maken hebben met eten en drinken.
  • Ik ken de getallen tot en met 100.

Slide 2 - Diapositive

Programme aujourd'hui:
  1. Vocabulaire A
  2. Bruxelles
  3. Dinner en l'air à Bruxelles
  4. Lire

Slide 3 - Diapositive

Vocabulaire
Vocabulaire
A (p. 92)

Slide 4 - Diapositive

1. la glace
a. een hekel hebben
2. la table
b. ik zou graag willen
3. le café
c. de tafel
4. je voudrais
d. bellen
5. détester
e. het ijsje
6. téléphoner
f. lekker
7. bon
g. de koffie 

Slide 5 - Diapositive

Oefenen in tweetallen, daarna in de klas

Slide 6 - Diapositive

Je déteste les légumes 

Slide 7 - Diapositive

Je détèste la soupe

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Vidéo

Slide 11 - Vidéo

Un diner en l'air à Bruxelles
(page 66)

Slide 12 - Diapositive

Lire (p. 66)

Exercice 9 & 10abc

Slide 13 - Diapositive

Répétition

Slide 14 - Diapositive

ik 
jij
hij  / zij / men
wij
jullie / u
zij
zij 
vous
je
nous
ils
il / elle / on
tu
elles

Slide 15 - Question de remorquage

AVOIR ( = hebben)
Vervoeging van "avoir" met vertaling :

Slide 16 - Diapositive

Wat betekent "tu as"?
A
zij hebben
B
hij heeft
C
jij hebt
D
ik heb

Slide 17 - Quiz

Wat betekent "nous avons"?
A
ik heb
B
u heeft
C
wij hebben
D
zij hebben

Slide 18 - Quiz

Wat betekent "il a" ?
A
hij heeft
B
zij heeft
C
u heeft
D
zij hebben

Slide 19 - Quiz

Hoe vertaal je "zij hebben" in het Frans ?
timer
1:00
A
ils ont
B
elle a
C
vous avez
D
tu as

Slide 20 - Quiz

B - lire(page 66)

Correction
Lire B

- Faire exercice 10c, 11ab & 12a

Slide 21 - Diapositive

liever hebben
een hekel hebben aan / haten
dol zijn op
houden van

Slide 22 - Question de remorquage

Le thé
Le chocolat chaud
Le pain
Les céréales
Le croissant
Le café
Le lait
Le jus d'orange
Les fruits
La confiture

Slide 23 - Question de remorquage

Wat is:

une poire
A
B
C
D

Slide 24 - Quiz

Wat is:

le beurre
A
B
C
D

Slide 25 - Quiz

Wat is:

la farine
A
B
C
D

Slide 26 - Quiz

Wat is:

les céréales
A
B
C
D

Slide 27 - Quiz

Drinken
Eten
le jus de fruit
la tartine
le sel
le café
le lait
la farine
le légume
le pain
le sucre

Slide 28 - Question de remorquage

Au travail!
Prêt? Slim stampen 
En silence, zodat iedereen zich kan concentreren

Slide 29 - Diapositive