Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
Éléments de cette leçon
timer
3:00
Slide 1 - Diapositive
Wat gaan we vandaag doen?
Kort 1.3 herhalen
Nibud
Quiz
Bezig met opdrachten
Instructie
Slide 2 - Diapositive
Vorige les
- Begroting
- Budgetteren
- Soorten inkomen
- Soorten uitgaven
- Tekort
- Overschot
Slide 3 - Diapositive
Slide 4 - Diapositive
quiz
Slide 5 - Diapositive
Een begroting is voor
A
voor de afgelopen maand
B
Voor de komende maand
C
voor nu
Slide 6 - Quiz
Een reservering is
A
Uit eten gaan
B
uiteten gaan
C
Sparen
Slide 7 - Quiz
Welk inkomen is GEEN inkomen uit overdracht?
A
Zakgeld
B
Huurinkomsten
C
Een uitkering
D
Een erfenis
Slide 8 - Quiz
Je ontvangt een uitkering
A
Inkomen uit arbeid
B
Inkomen uit bezit
C
Overdrachtsinkomen
Slide 9 - Quiz
Voor je zorgverzekering ontvang je zorgtoeslag als je een laag inkomen hebt
A
Inkomen uit arbeid
B
Inkomen uit bezit
C
Overdrachtsinkomen
Slide 10 - Quiz
Sleep de afbeeldingen naar het bijbehorende begrip.
dagelijkse uitgaven
vaste lasten
incidentele uitgaven
Slide 11 - Question de remorquage
Een begroting is een overzicht van de inkomsten en uitgaven van de vorige periode.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 12 - Quiz
Umit helpt zijn oom en krijgt als beloning een game.
A
inkomen uit arbeid
B
Inkomen uit bezit
C
Overdrachtsinkomen
D
inkomen uit natura
Slide 13 - Quiz
Susan werkt in de horeca en ontvangt 1 keer per maand haar loon
A
inkomen uit arbeid
B
Inkomen uit bezit
C
Overdrachtsinkomen
D
Inkomen uit natura
Slide 14 - Quiz
Lennard krijgt elke maand 40 euro aan kledinggeld van zijn ouders
A
inkomen uit arbeid
B
Inkomen uit bezit
C
Overdrachtsinkomen
D
Inkomen uit natura
Slide 15 - Quiz
Yasmine verhuurt tijdens vakanties haar appartement aan toeristen
A
inkomen uit arbeid
B
Inkomen uit bezit
C
Overdrachtsinkomen
D
Inkomen uit natura
Slide 16 - Quiz
Je koopt een nieuwe tv voor op je kamer. Tot welke uitgave behoort dit?
Slide 17 - Question ouverte
H1.3 je inkomen en uitgaven
Blz 20
Slide 18 - Diapositive
Wat gaan wij leren deze les?
- Je kunt bedragen omrekenen van weken naar maanden en andersom
- Je kunt een reservering uitrekenen
Slide 19 - Diapositive
Zelfstandig aan de slag
Stilte
blz 20
opdracht 8 t/m 11
Klaar? Nakijken. En dan met volgende paragraaf beginnen
Vragen? hand omhoog
timer
15:00
Slide 20 - Diapositive
Slide 21 - Diapositive
Slide 22 - Diapositive
Slide 23 - Diapositive
Slide 24 - Diapositive
Slide 25 - Diapositive
Slide 26 - Diapositive
Slide 27 - Diapositive
Als Mathijs over 2 jaar 18 wordt, wil hij een auto kopen. Hij kan € 2.000,- van zijn spaarrekening halen. De rest moet hij reserveren. De auto die hij mooi vindt kost € 5.500,-. Bereken hoeveel hij per maand moet reserveren.