H5 Rekenen herhaling

Herhaling
H5 rekenen
1 / 41
suivant
Slide 1: Diapositive
WiskundeMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 41 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Herhaling
H5 rekenen

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

5.1
Rekenen met tijd
48:30:16 uur betekent:
48 uur; 30 minuten; 16 seconden
maar LET OP:
36:18,5 minuten betekent:
36 minuten; 18,5 seconden



Slide 2 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

0,6 uur = ... minuten
1

Slide 3 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

17 280 seconden = ... uur
2

Slide 4 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Van km/uur naar m/s:
Bijv. 72 km/uur naar m/s
72 km = 72.000 meter




1 uur = 3600 sec
72.000 : 3600 = 20 meter
Dus 20 m/s
5.2
Rekenen met snelheid
Van m/s naar km/uur:
Bijv. 5 m/s naar km/uur 
1 uur = 3600 sec




5 x 3600 = 18.000 meter = 18 km. 
Dus 18 km/uur 
meter
5
?
seconden
1
3600
meter
72.000
?
seconden
3600
1

Slide 5 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Omrekenen
1 m/s = 3,6 km/uur 

Altijd afronden op 1 decimaal, 
tenzij anders vermeldt. 

5 m/s = ______________ km/uur 
60 km/uur = _________________ m/s

Slide 6 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

80 km/uur = ... m/s
5

Slide 7 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

4 m/s = ... km/uur
6

Slide 8 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

De damesestafette ploeg heeft op het WK zwemmen goud veroverd op de 4 x 100m vrije slag in een tijd van 3:41,72.
Wat was hun tijd in seconden?
3
A
3,41 seconden
B
204,72 seconden
C
221,72 seconden
D
264,2 seconden

Slide 9 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

(stromingen: Links, Centrumlinks, Centrumrechts, Rechts)
5

Slide 10 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Met de motor is de afstand maar 60 km.
Volgens google doet Rob er 50 minuten over.
Wat is zijn gemiddelde snelheid in km/uur?
8

Slide 11 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

5.3
Oppervlakte & inhoud
1 centi are (ca) = 1 m2
1 are = 100 m2
1 hectare (ha) = 10 000 m2

1 dm3 = 1 liter
1 m3 (kuub) = 1 000 dm3 = 1 000 liter
1 liter = 10 dl (deci liter)
           = 100 cl (centi liter)
           = 1 000 ml (milli liter)


Slide 12 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

1,5 m3 = .... liter
9

Slide 13 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

0,78 ha = .... m2
10

Slide 14 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

2 are = .... ha
11

Slide 15 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

In de tuin komt een zwembad.
Het zwembad is 10 meter lang, 3,5 meter breed en 20 dm diep.
Het wordt voor 7/8 deel met water gevuld.
Hoeveel liter water gaat er in het zwembad?

Slide 16 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Op een stuk bouwgrond worden 54 nieuwe huizen gemaakt gebouwd.
Elk huis is 15 m lang en 12 m breed.
Alle huizen hebben een tuin van 120 ca.
Hoeveel hectare is de oppervlakte van het stuk bouwgrond?

Slide 17 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

5.4
Gewicht
1 ton = 1 000 kg
1 kg   = 1 000 gram
1 gr    = 1 000 mg (milli gram)
Algemeen:

  • hecto = honderd
  • kilo = duizend




Slide 18 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

2,3 kg = ... gram
14

Slide 19 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

4 500 kg = ... ton
15

Slide 20 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

150 000 mg = ... kg
16

Slide 21 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Eikenhout heeft een soortelijke massa van 0,7 kg/dm3.
Een gezaagde boom heeft de vorm van een balk en is 2 meter lang, 0,5 meter breed en 20 cm dik.
Hoeveel kg weegt deze balk?
17

Slide 22 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

5.5
Procenten toe- en afname
Voorbeeld
Clara zet 245 euro ze op een spaarrekening. Na 3 maanden heeft ze 280 euro gespaard. Wat is de procentuele toename van haarspaarsaldo?

280 - 245 = 35 euro toegenomen 




100 : 245 x 35 = 14,3%


Euro
245
1
35
Procenten
100
?

Slide 23 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

In 2018 had een school 315 leerlingen.
In 2019 is dit toegenomen tot 368.
Met hoeveel procent is het aantal leerlingen toegenomen?

Slide 24 - Question ouverte

16,8 procent
In januari valt er gemiddeld 69,6 mm regen en in februari gemiddeld 55,8 mm.
Bereken de procentuele afname.

Slide 25 - Question ouverte

19,7 procent
5.6
Wetenschappelijke notatie
Wetenschappelijke notatie is een heel groot of heel klein getal opgeschreven als macht van tien.
Hierbij ligt het eerste getal altijd tussen 1 en 10.

Dus 4 532 000 wordt 4,532 x 106 / 10^6
want 106 = 1 000 000 (een 1 met zes nullen)

of 0,005 87 wordt 5,87 x 10-3
want 10-3 = 0,1 x 0,1 x 0,1 = 0,000 1 (drie nullen voor de één)



Slide 26 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is de wetenschappelijke notatie van:
12 500 000
18
A
1,25 x 10^7
B
12,5 miljoen
C
12,5 x 10^6
D
125 x 10^5

Slide 27 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is het gewone getal van 7,5 x 10^9?
19
A
7,5 miljoen
B
7 500 000 000
C
75 000 000 000
D
7,5 miljard

Slide 28 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is de wetenschappelijke notatie van:
0,000 009
21
A
0,9 x 10^-9
B
9 x 10^-9
C
0,9 x 10^-6
D
9 x 10^-6

Slide 29 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Bereken
3,6 x 10^-5 : 4,5 x 10^2 =
Geef je antwoord in de wetenschappelijke notatie!

Slide 30 - Question ouverte

Cet élément n'a pas d'instructions

Jolanda leest in een folder dat een rokje van €35,- nu maar €25 euro kost.
Hoeveel euro korting is dat
A
€15,-
B
€10,-
C
€25,-
D
€60,-

Slide 31 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Roni gaat met de auto naar Rome.
Hij rijdt 1 900 km in 23 uur.
Wat is zijn snelheid in km/u?
A
81 km/u
B
82 km/u
C
83 km/u
D
84 km/u

Slide 32 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Esma rijdt naar Rome met een gemiddelde snelheid van 92,3 km/u.
Wat is haar snelheid in m/s?
A
25 m/s
B
26 m/s
C
24 m/s
D
27 m/s

Slide 33 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Kerim koopt een auto van 32 850 euro.
De prijs is inclusief 21% BTW.
Hoeveel is de prijs exclusief BTW?
A
39 749
B
25 952
C
6 899
D
27 149

Slide 34 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Sem heeft een container met 0,75 m3 verf. Hij vult emmers van 15 liter. Hoeveel emmers kan hij vullen?
A
112
B
5
C
11
D
50

Slide 35 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Yarmo ontvangt in 2025 van iedere inwoner van Nederland 0,20 euro. Hoeveel krijgt hij gemiddeld per dag?
A
9 315 euro
B
9 444 euro
C
8 889 euro
D
8 767 euro

Slide 36 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoeveel uur is 25920 seconden?
A
216 uur
B
7,2 uur
C
7 uur
D
432 uur

Slide 37 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Melisa koopt een mooie armband. deze kost € 1 350,- exclusief BTW. Wat moet ze betalen inclusief BTW (21%)
A
€ 1 620,-
B
€ 283,50
C
€ 1 633,50
D
€ 6 428,57

Slide 38 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Sumeya vliegt naar Milaan. De afstand is 1 200 km en de snelheid 320 km/u.
Hoelang is ze onderweg?
A
4 uur
B
3 uur en 75 minuten
C
3 uur en 45 minuten
D
3 en een half uur

Slide 39 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoeveel seconden is 8,6 uur?
A
30960 seconden
B
1032 seconden
C
516 seconden
D
0,00024 seconden

Slide 40 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoeveel minuten is 336 seconden?
A
20160 minuten
B
33,6 minuten
C
3360 minuten
D
5,6 minuten

Slide 41 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions