Maandag 11 mei 2020

Maandag 11 mei
Goedemorgen! Er staan weer een paar leuke lessen voor jullie klaar.

Let goed op! 
Maak alleen de opdracht die bij jouw kleur hoort!
De opdrachten die NIET jouw kleur hebben, moet je NIET maken!

Vandaag hebben jullie een toets van Disk. Dit kan tussen    11.00 - 12.00 uur!

Heb je een vraag? Mevrouw Marieke en mevrouw Saskia zijn er voor je!
1 / 55
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2Middelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

Cette leçon contient 55 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Maandag 11 mei
Goedemorgen! Er staan weer een paar leuke lessen voor jullie klaar.

Let goed op! 
Maak alleen de opdracht die bij jouw kleur hoort!
De opdrachten die NIET jouw kleur hebben, moet je NIET maken!

Vandaag hebben jullie een toets van Disk. Dit kan tussen    11.00 - 12.00 uur!

Heb je een vraag? Mevrouw Marieke en mevrouw Saskia zijn er voor je!

Slide 1 - Diapositive

De groepen en kleuren
Groep 1: Sedra, Deane, Dina, Alireza, Emily, Abed, Kisanet

Groep 2: Simon, Robel, Ahmad, Soheil

Groep 3: Nagham, Romina, Ailin, Gulin, Kawsar

Groep 4: voor alle leerlingen!

Slide 2 - Diapositive

Groepen
Zo ziet het eruit. Kijk goed welke kleur de opdracht heeft en/of jouw naam erbij staat. Dat zie je links onder op de dia.

Slide 3 - Diapositive

Programma
09.00 - 10.15 uur Lessonup
10.15 - 10.30 uur Pauze
10.30 - 11.00 uur Lessonup
11.00 - 11.45 uur Disk (thema 12)
11.45 - 12.30 uur Rekenen

Wij bellen vandaag met Simon, Robel en Abed om 10.30 uur.

Slide 4 - Diapositive

Woorden
Maak alleen de opdrachten van jouw kleur!

Slide 5 - Diapositive

Waar zie je:
de kast
A
B
C
D

Slide 6 - Quiz

Waar zie je:
de kleren
A
B
C
D

Slide 7 - Quiz

Wat betekent:
het kwart (1/4 deel)
A
B
C
D

Slide 8 - Quiz

Wat betekent:
de leraar
A
ander woord voor leerling
B
ander woord voor vader
C
ander woord voor school
D
ander woord voor docent

Slide 9 - Quiz

Welke zin is goed?
A
Een kwart is 1/2 deel.
B
Een kwart is 1/3 deel.
C
Een kwart is 1/4 deel.
D
Een kwart is 1/5 deel.

Slide 10 - Quiz

Maak een zin met het woord:
de kleren

Slide 11 - Question ouverte

Maak een zin met het woord:
de leraar

Slide 12 - Question ouverte

Maak een zin met het woord:
de kast

Slide 13 - Question ouverte

Waar zie je:
het kunstwerk
A
B
C
D

Slide 14 - Quiz

Wat betekent:
noodzakelijk
A
dat er nood is
B
dat je het mag doen
C
dat het niet moet gebeuren
D
dat iets moet gebeuren, dat het nodig is

Slide 15 - Quiz

Wat betekent:
optreden
A
dat je ergens op gaat staan.
B
dat je op de treden van de trap gaat staan.
C
een optreden geven (bijvoorbeeld zingen of dansen voor andere mensen)
D
dat je naar school gaat.

Slide 16 - Quiz

Wat betekent:
organiseren
A
dat je iets gaat regelen/doen
B
dat je naar de sport gaat.
C
dat je naar een feest gaat
D
dat je naar de dokter gaat

Slide 17 - Quiz

Maak een zin met het woord:
het kunstwerk

Slide 18 - Question ouverte

Maak een zin met het woord:
noodzakelijk

Slide 19 - Question ouverte

Maak een zin met het woord:
optreden

Slide 20 - Question ouverte

Maak een zin met het woord:
organiseren

Slide 21 - Question ouverte

Wat betekent:
de interviewer
A
iemand die vragen beantwoord
B
iemand die luistert
C
iemand die vragen stelt aan een ander
D
iemand die vragen opschrijft

Slide 22 - Quiz

Wat betekent:
de jeugd
A
de oude mensen
B
de baby's
C
de jonge mensen
D
de bejaarde mensen

Slide 23 - Quiz

Waar zie je:
het judo
A
B
C
D

Slide 24 - Quiz

Wat betekent:
de jury
A
iemand die meedoet aan een wedstrijd
B
iemand die een wedstrijd wint
C
een groep mensen die beslist wie een wedstrijd wint
D
mensen die een wedstrijd verliezen

Slide 25 - Quiz

Maak een zin met:
de interviewer

Slide 26 - Question ouverte

Maak een zin met:
de jeugd

Slide 27 - Question ouverte

Maak een zin met:
de jury

Slide 28 - Question ouverte

Maak een zin met:
het judo

Slide 29 - Question ouverte

Begrijpend lezen
Vrijdag hebben jullie gelezen over Mark en Esi. Zij waren aan het praten over de vakantie. Het gesprek was nog niet klaar!

Slide 30 - Diapositive

De tekst
Mark:En hoe is het verder met je? Doe je nog steeds aan sport?
Esi:Nee, al lang niet meer. Ik kreeg vorig jaar een flinke blessure en toen moest ik stoppen. 
Mark:Oh ja? Wat vervelend. Was je gevallen?
Esi:Ja, tijdens een wedstrijd was ik op mijn knieën gevallen; allebei mijn kniebanden gescheurd. Ja, dat was balen. Maar ja, ik heb al weer een nieuwe hobby. 
Mark:Oh ja, wat dan?
Esi: Ik zing nu in een koor, van mannen en vrouwen. Het is een heel leuke club!
 Mark: Nou, dat is wel wat anders dan volleybal!
Esi:Ja, ’t is niet zo sportief, maar wel zo veilig! Het is echt een gezellige club waar ik op zit. En veel leuke vrouwen! Is het niets voor jou? Kom maar eens kijken!
Mark:Dat is goed. Na mijn vakantie kom ik eens kijken. Dat is afgesproken!
Esi : Daar houd ik je aan. Nou, een goede vakantie!
Mark:Dank je. Jij ook, hè. En doe het rustig aan.

Slide 31 - Diapositive

Moeilijke woorden
De blessure
Je hebt een blessureals je bij het sporten ergens pijn hebt gekregen.Bijvoorbeeld: Hij heeft een blessureaan zijn knie. Hij is op zijn knie gevallen bij het voetballen. 
Dat was balen.
Je zegt ‘Dat was balen’, als er iets gebeurd is wat je erg vervelend vond.Bijvoorbeeld: Ik was van de trap gevallen en mocht twee maanden niet fietsen. Dat was balen!
de hobby
Een hobbyis iets wat je in je vrije tijd met veel plezier doet.Bijvoorbeeld: Ze heeft een nieuwe hobby. Schaken. 
Doe het rustig aan.
Je doet het rustig aan, als je rust neemt, en de dingen rustig doet.Bijvoorbeeld: Op mijn vakantie doe ik niet veel, een beetje lezen, een beetje wandelen. Ik vind het fijn om het rustig aan te doen.
Daar houd ik je aan.
Je houdt iemand ergens aan,als je zorgt dat iemand een afspraak niet vergeet.Bijvoorbeeld: Je hebt gezegd dat je me zou helpen. Daar houd ik je aan.

Slide 32 - Diapositive

De vragen
Geef antwoord op de vragen. Let op:
  • schrijf je antwoord in een hele zin. Niet 1 of 2 woorden.
  • let goed op hoe je de woorden schrijft.
  • denk aan hoofdletters en punten.

Slide 33 - Diapositive

Welke sport heeft Esi vroeger gedaan?

Slide 34 - Question ouverte

Waarom is Esi daarmee gestopt?

Slide 35 - Question ouverte

Wat is nu haar hobby?

Slide 36 - Question ouverte

Vindt Esi de andere mensen uit het koor leuk?

Slide 37 - Question ouverte

Waarom komt Mark na de vakantie kijken bij het koor?

Slide 38 - Question ouverte

Slide 39 - Diapositive

Grammatica
Vandaag werken we met voorzetsels. Weten jullie het nog?
IN de kast
OP de kast
NAAST de kast
ONDER de tafel
Kijk maar goed op de tekening. Welke voorzetsels zie jij?

Slide 40 - Diapositive

Opdracht paarse groep
Kijk goed naar de foto. Schrijf het goede voorzetsel op.
Kies uit:
  • naast
  • voor
  • achter

Slide 41 - Diapositive

De vader staat _______________
de moeder.

Slide 42 - Question ouverte

De zoon staat _______________
zijn vader.

Slide 43 - Question ouverte

De moeder staat _______________
de dochter.

Slide 44 - Question ouverte

De zoon staat _______________
de dochter.

Slide 45 - Question ouverte

De vader staat _______________
zijn zoon.

Slide 46 - Question ouverte

De dochter staat _______________
haar moeder.

Slide 47 - Question ouverte

Opdracht groene groep
Lees het verhaal. Schrijf alle 10 voorzetsels op. Let op:
Schrijf het eerst op een papier. Dan pas op de dia.

Slide 48 - Diapositive

De tekst
Ik ben ziek. Ik maak een afspraak 1 _________ de dokter.  Ik bel hem 2 _________.  ’s Middag loop ik   3 _________ buiten.  Ik stap 4 _________ de auto. Een half uur later zit ik 5 _________ de wachtkamer.  Het is druk.  Later praat ik 6 _________ de dokter.  Hij luistert 7 _________ mij.
Ik vertel hem 8_________ de pijn in mijn buik.  Hij schrijft een recept.  En geeft dat  9_________ mij. 
Even later loop ik weer  10_________ buiten.

Kies uit:
in - op - naar - met - over - in -met -naar - aan - naar


Slide 49 - Diapositive

Jouw antwoorden. Schrijf het zo op:
1= 2= 3= 4= 5= 6= 7= 8= 9= 10=

Slide 50 - Question ouverte

Opdracht blauwe groep
Lees het verhaal. Schrijf alle 16 voorzetsels op. Let op:
Schrijf het eerst op een papier. Dan pas op de dia.

Slide 51 - Diapositive

De tekst
Ik word wakker.
Ik stap  1_________ mijn bed.  Ik trek mijn kleren 2 _________. 
Ik loop 3_________ beneden en drink een glas melk.
Even later stap ik  4________ de fiets.  Ik rijd  5_________ mijn werk. 
Op mijn werk praat ik 6 _________ mijn baas.
Hij zegt 7 _________ mij dat ik vandaag moet samenwerken 8 _________ Frans. 
Om 17.00 uur ben ik klaar 9  _________ mijn werk.
Ik trek mijn werkkleren 10 _________. 
Ik ga terug 11 _________ huis.
Op weg naar huis rijd ik 12 _________ een boom. 
Ik lig 13 _________ de grond.
Gelukkig heb ik niets gebroken. 
Ik sta weer 14_________ en fiets verder.
’s Avonds na het eten kijk ik 15 _________ de televisie.  Om 23.00 uur lig ik  16_________ bed. 

Kies uit:
op - in - om - naar - van - aan - met - over - uit - tegen
achter - boven - voor - tussen - naast - onder

Slide 52 - Diapositive

Jouw antwoorden. Schrijf het zo op:
1= 2= 3= 4= 5= 6= 7= 8= 9= 10= 11= 12= 13= 14= 15= 16=

Slide 53 - Question ouverte

Tijd voor Disk!
Je moet de toets maken van thema 12, roze. Dit kan tussen 11.00 - 12.00 uur!

Slide 54 - Diapositive

Tijd voor fflerenrekenen.nl of rekenen.nl !

Slide 55 - Diapositive