5. Verkleinwoorden

WELKOM BIJ NEDERLANDS
1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 1

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

WELKOM BIJ NEDERLANDS

Slide 1 - Diapositive

DOEL



Ik kan een verkleinwoord goed spellen


Blz. 236

Slide 2 - Diapositive

VERKLEINWOORD
Van een zelfstandig naamwoord kun je een verkleinwoord maken.

Je doet dit meestal door -je achter het woord te zetten.

Maar soms verandert er nog iets in het woord. We nemen dat nog eens door aan de hand van een opdracht.

Slide 3 - Diapositive

HUIS

Een groot huis

Een klein ...

Slide 4 - Diapositive

Huis
Een groot huis, een klein ....

Slide 5 - Question ouverte

UITLEG -JE
HUISJE

Vaak maak je een verkleinwoord door -je achter het woord te zetten.

haak - haakje
rups - rupsje

Slide 6 - Diapositive

BEZEM

Een grote bezem

Een klein ...

Slide 7 - Diapositive

Bezem
Een grote bezem, een klein ....

Slide 8 - Question ouverte

UITLEG -PJE
BEZEMPJE

Soms voeg je een andere letter toe en maak je een verkleinwoord door -pje achter het woord te zetten.

film - filmpje
worm - wormpje

Slide 9 - Diapositive

TAFEL

Een grote tafel

Een klein ...

Slide 10 - Diapositive

Tafel
Een grote tafel, een klein ....

Slide 11 - Question ouverte

UITLEG -TJE
TAFELTJE

Soms moet je andere letters toevoegen om het goed te laten klinken. In dit geval is dat -tje.


tuin - tuintje

Slide 12 - Diapositive

BAL

Een grote bal

Een klein ...

Slide 13 - Diapositive

Balletje
Een grote bal, een klein ....

Slide 14 - Question ouverte

UITLEG -ETJE
BALLETJE

Soms moet je andere letters toevoegen om het goed te laten klinken. In dit geval is dat -etje.


gum - gummetje

Slide 15 - Diapositive

KETTING

Een grote ketting

Een klein ...

Slide 16 - Diapositive

Ketting
Een grote ketting, een klein ....

Slide 17 - Question ouverte

UITLEG -KJE
KETTINKJE 

Als een woord eindigt op -ng, moet je de -g vervangen door een -k


koning - koninkje 

Slide 18 - Diapositive

Verkleinwoord.
Wat is het verkleinwoord van appel?
A
appeltje
B
appelje
C
appel'tje
D
appeletje

Slide 19 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van woning?
A
woningkje
B
woninkje
C
woningetje

Slide 20 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van beweging?
A
bewegingkje
B
bewegingje
C
bewegingetje
D
beweginkje

Slide 21 - Quiz

Verkleinwoord.
Wat is het verkleinwoord van "arm"?
A
Armetje
B
Armkje
C
Armje
D
Armpje

Slide 22 - Quiz

Wat is het verkleinwoord van 'het verkleinwoord'?
A
de verkleinwoorden
B
het
C
het kleinere woord
D
het verkleinwoordje

Slide 23 - Quiz



Noteer het verkleinwoord:

film

Slide 24 - Question ouverte



Noteer het verkleinwoord:

ketting

Slide 25 - Question ouverte



Noteer het verkleinwoord:

brug

Slide 26 - Question ouverte

Verkleinwoord:

Slide 27 - Question ouverte

Verkleinwoord:

Slide 28 - Question ouverte

Verkleinwoord:

Slide 29 - Question ouverte

Tot de volgende keer!
Werken aan de opdrachten
Opdracht 1, vraag 1. Verkleinwoorden in je schrift schrijven
Opdracht 2, vraag 1
Opdracht 3 en 5 in schrift
Tijd over? Opdracht 4, 6, 7 in tweetal. 

Slide 30 - Diapositive