Theorie spelling Klas 1

Theorie spelling Klas 1
1 / 13
suivant
Slide 1: Diapositive

Cette leçon contient 13 diapositives, avec diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Theorie spelling Klas 1

Slide 1 - Diapositive

Hoofdletters
Je schrijft een hoofdletter:

  • aan het begin van een zin: Mijn teamgenoot is een kei in smashen.
  • bij namen: Toon Verbraak, Noord-Brabant, Kinderdagverblijf ’t Boemeltje, Oosterplas, Stationsplein, Europese Unie, Marskramer.
  • bij woorden die van aardrijkskundige namen zijn afgeleid: Groningse, Spaans, Zuid-Afrikaanse. 
  • Géén hoofdletter krijgen de namen van dagen, maanden, seizoenen en windstreken: vrijdag, oktober, herfst, westen.

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Leestekens
Leestekengebruik is belangrijk! Het zorgt ervoor dat je tekst soepel leest.

Slide 4 - Diapositive

Leestekens
Een tekst waarin leestekens goed gebruikt zijn, leest makkelijk en vlot. Een tekst waarin leestekens minder goed gebruikt zijn, leest moeizaam.

Slide 5 - Diapositive

Leestekens
Een zin eindigt met een leesteken.

  • Punt (gewone zin/ mededelende zin): De deelnemers presenteren hun act.
  • Vraagteken (vraagzin): Zijn ze erg zenuwachtig?
  • Uitroepteken (uitroep): Doe je best!

Slide 6 - Diapositive

Laatste letter -d of -t
Sommige zelfstandige naamwoorden eindigen op een -t klank. Maar je schrijft soms geen t, maar d.

  • Maak gebruik van de verlengproef om te weten of je een -d of een -t aan het eind van het woord schrijft. 

Slide 7 - Diapositive

Meervouden
De meeste zelfstandige naamwoorden hebben een enkelvoud en een meervoud. Er zijn verschillende manieren waarop je het meervoud van een zelfstandig naamwoord maakt.

Zet -en achter het woord   (taart-taarten)
Zet -s achter het woord  (tafel- tafels)

Slide 8 - Diapositive

meervouden -en
Soms moet je ook:
de laatste letter verdubbelen: vlag → vlaggen; blik → blikken; bel → bellen
een a, e, o of u weglaten: jaar → jaren; steen → stenen; boot → boten
een -f veranderen in een -v-: schijf → schijven
een -s veranderen in een -z-: muis → muizen

Slide 9 - Diapositive

meervouden -s
Zo maak je een meervoud op -s:
Je schrijft een -s achter het enkelvoud:
– bezem → bezems; café → cafés; decoratie → decoraties; race → races
Je schrijft -’s (apostrof + s) achter het enkelvoud:
– bij woorden op -a, -i, -o, -u of -y: pyjama → pyjama’s; kiwi → kiwi’s; jojo → jojo’s; sudoku → sudoku’s; lolly → lolly’s

Slide 10 - Diapositive

Verkleinwoorden
Van zelfstandige naamwoorden kun je verkleinwoorden maken. Een verkleinwoord maak je meestal door -je achter het woord te zetten:

haak --> haakje
rups --> rupsje

Slide 11 - Diapositive

Verkleinwoorden
Soms moet je andere letters toevoegen om het goed te laten klinken, zoals
-pje; -tje; of etje

arm --> armpje; duim --> duimpje
tuin --> tuintje; uur --> uurtje
wandeling --> wandelingetje; tang --> tangetje


-

Slide 12 - Diapositive

Verkleinwoorden
Als het zelfstandig naamwoord eindigt op -ng, moet je -g vervangen door -k

koning --> koninkje
vergoeding --> vergoedinkje

Slide 13 - Diapositive