Woordenschat SV3

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 3,4

Woordenschat 3F

1. Eufemisme

Een eufemisme is een stijlfiguur waarmee iets mooier, vriendelijker en/of minder onaangenaam wordt voorgesteld dan het in werkelijkheid is. Verbind een cijfer met de juiste letter.

Prijscorrectie

vomeren

Anders begaafd

ruimen

Inactief

werkloos

gehandicapt

prijsverhoging

braken

afmaken van vee

2. Contaminatie

Als je twee woorden of uitdrukkingen ten onrechte vermengt, spreek je van een contaminatie.

Voorbeelden:

Deze computer kost duur. (kost veel of is duur)

Ik zal dat nachecken. (nakijken of checken)

Noteer A. de contaminatie B. de delen waaruit de contaminatie is uit samengesteld.

Voorbeeld: We hebben soep even snel opgeconsumeerd.

A= opgeconsumeerd B= opeten en consumeren

We zullen de wond goed moeten ontreinigen.

De conrector zou dat wel even nachecken.

Volgens mijn mening kan dit niet langer.

Jij zal dat overnieuw moeten maken.

3. Functiewoorden

Woorden die de functie van een tekstgedeelte weergeven. Wat betekenen de functiewoorden? Kies de juiste betekenis.

Aanleiding

1. Resultaat van waarnemingen en overdenkingen van de schrijver
2. Dat wat de schrijver tot het schrijven van de tekst aanzette.
3. Vaststelling van een feit of verschijnsel
4. Verhaaltje dat de schrijver vertelt als illustratie bij het onderwerp van de tekst.

Constatering

1. Iets dat nodig is of eerst moet gebeuren voordat iets anders kan gebeuren.
2. Resultaat van waarnemingen en overdenkingen van de schrijver
3. Vaststelling van een feit of verschijnsel
4. Samenvattende omschrijving van de kenmerken van een begrip

Relativering

1. Overtuigen dat de waarnemingen juist zijn.
2. De schrijver laat de betrekkelijkheid van iets zien, zwakt iets af.
3. Iets dat nodig is of eerst moet gebeuren voordat iets anders kan gebeuren.
4. Resultaat van waarnemingen en overdenkingen van de schrijver

Definitie

1. Voorwaarde of beperking bij een toezegging
2. Nadenken over wat het beste is.
3. Iets dat nodig is of eerst moet gebeuren voordat iets anders kan gebeuren.
4. Samenvattende omschrijving van de kenmerken van een begrip

Tegenwerping

1. Resultaat van waarnemingen en overdenkingen van de schrijver
2. Jouw opvatting over iets stellen tegenover de mening van een ander
3. Laten zien dat een argument/argumentatie niet juist is.
4. Voorwaarde of beperking bij een toezegging

Weerlegging

1. Laten zien dat een argument/argumentatie niet juist is.
2. Formulering van een probleem met de bedoeling het te gaan oplossen
3. Het verduidelijken van iets door meer details te geven en/of de mening iets minder scherp te maken.
4. Extra, nauwkeuriger omschreven informatie bij een onderwerp

Nuancering

1. Voorwaarde of beperking bij een toezegging
2. Nadenken over wat het beste is.
3. Aangeven wat je aan iets hebt, hoe je het kunt gebruiken.
4. Het verduidelijken van iets door meer details te geven en/of de mening iets minder scherp te maken.

Probleemstelling

1. Formulering van een probleem met de bedoeling het te gaan oplossen
2. Vaststelling van een feit of verschijnsel
3. Aangeven wat je aan iets hebt, hoe je het kunt gebruiken
4. Voorwaarde of beperking bij een toezegging.

Anekdote

1. Verhaaltje dat de schrijver vertelt als illustratie bij het onderwerp van de tekst.
2. Het verduidelijken van iets door meer details te geven en/of de mening iets minder scherp te maken.
3. Resultaat van waarnemingen en overdenkingen van de schrijver
4. De schrijver laat de betrekkelijkheid van iets zien, zwakt iets af.

Facet

Ga naar Facet (toets dit in op Google) en bekijk twee examens lezen/ luisteren 3F. Je kijkt goed naar de vragen. Mocht er een vraag tussen staan die je niet begrijpt, zet die dan op de volgende slide. Ik kom hier uiteraard op terug. 

Facet