Lezen, H1

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 3

Noem twee tekststructuren.

argumentatiestructuur

Bij een argumentatiestructuur wil de schrijver de lezer overtuigen van zijn mening.

argumentatiestructuur

Bij een argumentatiestructuur wil de schrijver de lezer overtuigen van zijn mening.

De tekst is altijd een betoog.

aspectenstructuur

Bij een aspectenstructuur  bespreekt de schrijver een bepaald verschijnsel. Er komen diverse kanten (aspecten) van het onderwerp aan bod.

aspectenstructuur

Bij een aspectenstructuur  bespreekt de schrijver een bepaald verschijnsel. Er komen diverse kanten (aspecten) van het onderwerp aan bod.

De tekst is een uiteenzetting of beschouwing.

verklaringsstructuur

Bij een verklaringsstructuur  verklaart de schrijver een bepaald verschijnsel.

verklaringsstructuur

Bij een verklaringsstructuur  verklaart de schrijver een bepaald verschijnsel.

De tekst is een uiteenzetting of beschouwing.

voor- en nadelenstructuur

Bij een voor- en nadelenstructuur  bespreekt de schrijver de voor- en nadelen van het onderwerp.

voor- en nadelenstructuur

Bij een voor- en nadelenstructuur  bespreekt de schrijver de voor- en nadelen van het onderwerp.

De tekst is een uiteenzetting of beschouwing als de schrijver geen eigen mening heeft. 

voor- en nadelenstructuur

Bij een voor- en nadelenstructuur  bespreekt de schrijver de voor- en nadelen van het onderwerp.

De tekst is een betoog als de schrijver duidelijk één kant kiest. 

Lezen H1

Pak het huiswerk in je flexboek en je schrift voor je.

Theorieblok Lezen H1

In het theorieblok zie je de opbouw van de vier tekststructuren. Deze opbouw staat vast.

Wat is jouw antwoord op vraag 3 van opdracht 1?

1. argumentatiestructuur
2. aspectenstructuur
3. verklaringsstructuur
4. voor- en nadelenstructuur

Welke vraag van het huiswerk moet ik bespreken?