1. la meilleure innovation de ces derniers temps (description, fonctionnalité(s), influence sur notre vie, ton opinion)
Comment utiliser les sources de la méthode
Rétroaction à propos des réactions du cours de lundi.
2. l'innovation la plus inutile ou la plus inquiétante (description, fonctionnalité(s), influence sur notre vie, ton opinion (aspects positifs et négatifs)
Bienvenue au cours
1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5,6
Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 30 min
Éléments de cette leçon
Programme du cours de mardi 9/2
Sujet:
1. la meilleure innovation de ces derniers temps (description, fonctionnalité(s), influence sur notre vie, ton opinion)
Comment utiliser les sources de la méthode
Rétroaction à propos des réactions du cours de lundi.
2. l'innovation la plus inutile ou la plus inquiétante (description, fonctionnalité(s), influence sur notre vie, ton opinion (aspects positifs et négatifs)
Bienvenue au cours
Slide 1 - Diapositive
Mercrerdi, le 31 mai 2023
Z: KLV toets https://www.bureau-ice.nl/
Inloggen via entree
Diede grammaire Daan idioom Oneetha grammaire
Slide 2 - Diapositive
Planning toetsen
Kennistoets (voca A, B et C & grammaire A & C) 15 juni 2023
KLV toets Toetsweek
Slide 3 - Diapositive
Le mot "wat" en français
In het Nederlands heb je één woord voor "wat"
In het Frans heb je meerdere vormen, gebaseerd op 'qui' en 'que'.
Welke vorm je gebruikt, hangt af van de functie van "wat" in de zin.
Slide 4 - Diapositive
Wat in een vraagzin
Functie
Vorm
Voorbeeld
Onderwerp
Qu'est-ce qui
Qu'est-ce qui est difficile? Wat is moeilijk?
Lijdend voorwerp + inversie
Que
Qu'as-tu vu? Wat heb jij gezien?
Lijdend voorwerp
Qu'est-ce que
Qu'est-ce que tu as vu? Wat heb jij gezien?
Slide 5 - Diapositive
Quel, Quelle, Quels, Quelles
Wat + is + zelfstandig nw. ?
Quel, Quelle, Quels, Quelles + est/sont + nom propre
Quel est ton nom? Quelle est ton adresse?
Slide 6 - Diapositive
_________ tu vas faire après le bac?
A
Qu'est-ce qui
B
Qu'est-ce que
C
Que
Slide 7 - Quiz
_________ vas-tu faire après le bac?
A
Qu'est-ce qui
B
Qu'est-ce que
C
Que
Slide 8 - Quiz
________ est difficile?
A
Qu'est-ce qui
B
Qu'est-ce que
C
Que
D
Quelles
Slide 9 - Quiz
________ est ton nom?
A
Qu'est-ce qui
B
Quel
C
Que
D
Quelle
Slide 10 - Quiz
________ est ton adresse (f)?
A
Qu'est-ce qui
B
Quel
C
Que
D
Quelle
Slide 11 - Quiz
Le mot "wie" en français
In het Nederlands heb je één woord voor "wie"
In het Frans heb je 2 vormen
Welke vorm je gebruikt, hangt af van de functie van "wie" in de zin.
Slide 12 - Diapositive
Le mot "wie" en français
In het Nederlands heb je één woord voor "wie"
In het Frans heb je 2 vormen
Welke vorm je gebruikt, hangt af van de functie van "wie" in de zin.
Slide 13 - Diapositive
Wie in een vraagzin
Functie
Vorm
Voorbeeld
Onderwerp
Qui
Qui est ton prof préféré? Wie is je favoriete leraar?
Lijdend voorwerp + inversie
Qui
Qui as-tu invité à ta fête?
Lijdend voorwerp
Qui est-ce que
Qui est-ce que tu as invité à ta fête?
Slide 14 - Diapositive
.......avez-vous interviewé?
A
qui (onderwerp)
B
qui (lijdend voorwerp)
C
qui est-ce que (lijdend voorwerp)
Slide 15 - Quiz
....... a choisi le français?
A
qui (onderwerp)
B
qui (lijdend voorwerp)
C
qui est-ce que (lijdend voorwerp)
Slide 16 - Quiz
....... est le meilleur élève de classe?
A
qui (onderwerp)
B
qui (lijdend voorwerp)
C
qui est-ce que (lijdend voorwerp)
Slide 17 - Quiz
as-tu vu parler avec son professeur principal?
A
qui (onderwerp)
B
qui (lijdend voorwerp)
C
qui est-ce que (lijdend voorwerp)
Slide 18 - Quiz
Le mot "wie" en français
In het Nederlands heb je één woord voor "wie"
In het Frans heb je 2 vormen
Welke vorm je gebruikt, hangt af van de functie van "wie" in de zin.
Slide 19 - Diapositive
L'ordre des mots
Tips:
1. Tijd-/plaatsbepalingen
2. Onderwerp: zoek de persoonsvorm: uitgang geeft aan wat het onderwerp moet zijn
3. Alle werkwoorden (gezegde)
4. Lijdend voorwerp
5. Meewerkend voorwerp
6. Tijd-/plaatsbepalingen
Slide 20 - Diapositive
L'ordre des mots
Tips:
1. A l'avenir (in de toekomst)
2. les élèves
3. vont utiliser (gaan gebruiken)
4. des jeux vidéo.
Slide 21 - Diapositive
dans les lycées
les élèves
à l'avenir
joueront
à des jeux vidéo
Slide 22 - Question de remorquage
À l'avenir, les élèves joueront à des jeux vidéo dans les lycées
Slide 23 - Diapositive
probablement
plus de profs robots
chaque année
ce collège
accueillera
Slide 24 - Question de remorquage
Chaque année, ce collège accueillera probablement plus de profs robots.
Slide 25 - Diapositive
Lees het antwoord en noteer de vraag. Gebruik in iedere zin een vertaling van het woord 'wat'.
________________? Ce soir, je préfère rester à la maison.
Slide 26 - Question ouverte
Lees het antwoord en noteer de vraag. Gebruik in iedere zin een vertaling van het woord 'wat'.
_______________? Ma couleur préférée, c'est le bleu.
Slide 27 - Question ouverte
Lees het antwoord en noteer de vraag. Gebruik in iedere zin een vertaling van het woord 'wat'.
________________? Il s'est cassé la jambe pendant les vacances.
Slide 28 - Question ouverte
Traduis les phrases: Ik vind het niet leuk wat jij doet.
Slide 29 - Question ouverte
Traduis les phrases: Wat mij verbaasd is dat hij altijd te laat komt.