Lowan thema 8: ´De seizoenen, de werkwoorden´. (Samra)

• NT2
• Speciaal Onderwijs
• Leerroute 1

Thema 8 Seizoenen 

Wat ga ik leren?

Nieuwe werkwoorden bij thema seizoenen. 

• Luister goed
  
• Zeg het woord na
• Noteer het woord in het Nederlands en je eigen taal in je schrift

schijnen

vervoegen van schijnen

Ik schijn

hij/jij/zij schijnt

het schijnt

wij/zij/jullie schijnen

regenen

vervoegen van regenen

het regent

waaien

vervoegen van waaien

Ik waai

hij/jij/zij waait

het waait

wij/zij/jullie waaien

vriezen

vervoegen van vriezen

het vriest

stijgen

vervoegen van stijgen

Ik stijg

hij/jij/zij stijgt

het stijgt

wij/zij/jullie stijgen

dalen

vervoegen van dalen

Ik daal

hij/jij/zij daalt

het daalt

wij/zij/jullie dalen

schaatsen

vervoegen van schaatsen

Ik schaats

hij/jij/zij schaatst

het schaatst

wij/zij/jullie schaatsen

glijden

vervoegen van glijden

Ik glijd

hij/jij/zij glijdt

het glijdt

wij/zij/jullie glijden

stormen

vervoegen van stormen

het stormt

dooien

vervoegen van dooien

het dooit

ik

hij

waai

schijn

waait

schijnt

wij 

hij / het

stijgen

dalen

stijgt

daalt

ik

jij

glijdt

schaatst

glijd

schaats

het

regent

vriest

regenen

vriezen

stormt

stormen

de zon

1. schijn
2. schijnt

het

1. waaien
2. waait

het

1. dalen
2. daalt

ik

1. schaats
2. schaatst

het

1. stormt
2. stormen

ik

1. glijden
2. glijd

het

1. regenen
2. regent

hij

1. glijd
2. glijdt

hij

1. schaatst
2. schaats

het

1. stijgt
2. stijgen

Opdracht bij de spinner:

Noem de juiste vorm van het werkwoord!

Docent noemt:

ik, jij, hij, zij, wij, jullie of zij.

Of het!