Formatieve test §3.1 t/m §3.4

1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
AardrijkskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

1. Op hogere breedte is het...
A
kouder, doordat de zonnestralen onder een grotere hoek invallen
B
kouder, omdat met omdat met elke 1000 m stijging de temperatuur met 6 graden afneemt
C
kouder, omdat daar de lucht ijler is
D
kouder, doordat de zonnestralen onder een kleinere hoek invallen

Slide 2 - Quiz

2. De overheersende windrichting in Nederland is
A
Noordenwind
B
Westenwind
C
Zuidenwind
D
Oostenwind

Slide 3 - Quiz

3. Wat weet je over de seizoenen rondom de evenaar?
A
Ze hebben vier seizoenen
B
Ze hebben drie seizoen, in ieder geval geen winter
C
Ze hebben twee seizoenen
D
Ze hebben geen seizoenen

Slide 4 - Quiz

4. Waardoor wordt het coriolis-effect (de afwijking van de wind op het NH en ZH) veroorzaakt? Kies het beste antwoord.
A
De draaiing van de aarde.
B
Het magnetisch veld van de aarde.
C
Op het zuidelijk halfrond naar links, op het noordelijk halfrond naar rechts.
D
De afname van de baansnelheid van de evenaar richting de polen.

Slide 5 - Quiz

5. Het subtropisch
hoge drukgebied ligt op ...
A
O graden breedte
B
30 graden breedte
C
60 graden breedte
D
go graden breedte

Slide 6 - Quiz

6. Hoe ontstaan seizoenen?
A
Door het draaien van de aarde om zijn as
B
Door de maan
C
Door het draaien van de aarde om de zon
D
Door zeestromen

Slide 7 - Quiz

7. De ITCZ is een... Bij de ITCZ... de lucht
A
Lagedrukgebied... daalt
B
Hogedrukgebied.. daalt
C
Lagedrukgebied.. stijgt
D
Hogedrukgebied.. stijgt

Slide 8 - Quiz

8. Bij een hoge drukgebied...
A
stijgt de lucht en heb je droog weer
B
daalt de lucht en heb je neerslag
C
stijgt de lucht en heb je neerslag
D
daalt de lucht en heb je droog weer

Slide 9 - Quiz




9. Welke tekening in de afbeelding geeft de overheersende luchtdruk en het mondiale (= wereldwijde) windsysteem juist weer? 
A
tekening 1
B
tekening 2
C
tekening 3
D
tekening 4

Slide 10 - Quiz


10. Over deze weerkaart worden twee uitspraken gedaan.
Uitspraak 1: boven Spanje is het onbewolkt of licht bewolkt.
Uitspraak 2: in het hogedrukgebied boven Spanje stijgt de lucht op. 
A
Alleen uitspraak 1 is juist
B
Alleen uitspraak 2 is juist
C
Beide uitspraken zijn juist
D
Beide uitspraken zijn onjuist

Slide 11 - Quiz

11. Een passaat is een wind die
A
waait tussen de subtropische hoge druk gebieden en de evenaar
B
elk half jaar van richting verandert
C
waait van noord naar zuid
D
van de ITCZ af waait

Slide 12 - Quiz

12. Lucht stroomt van:
A
Lagedruk naar hogedruk
B
Hogedruk naar lagedruk
C
Dit hangt af van de windrichting
D
Dit hangt af van de zeestroom

Slide 13 - Quiz

13. Op het noordelijk halfrond is er een afwijking naar:
A
Links
B
Rechts
C
Noord
D
Zuid

Slide 14 - Quiz

14. Op de locatie van de ITCZ is er:
A
Droogte
B
Stijgingsregen
C
Stuwingsregen
D
Frontale regen

Slide 15 - Quiz

15. Maak de juiste combinaties door ze naar elkaar te slepen
4 Evenaar
3 keerkringen
2 gematigde breedten
1 Noord- en Zuidpool
A ITCZ
C Warm hogedrukgebied
D instabiele lagedruk-gebieden
 B koud hogedruk-gebied

Slide 16 - Question de remorquage

16. Wanneer valt de meeste neerslag in Darwin, Australië 13 graden ZB?
A
Maart
B
Juli
C
September
D
Januari

Slide 17 - Quiz

17. Hoe noemen we de periode met veel neerslag in India?
A
Passaten
B
ITCZ
C
Moesson
D
Zomer

Slide 18 - Quiz

18. Beredeneer: de moesson ontstaat door de verschuiving van de ITCZ in India. In welke periode?
A
januari
B
april
C
juli
D
oktober

Slide 19 - Quiz

19. In Augustus is in Mumbai (India) de overheersende windrichting:
A
Noordoosten
B
Noordwesten
C
Zuidoosten
D
Zuidwesten

Slide 20 - Quiz

20. Een van de klimaatfactoren is hoogteligging.
Wat is de regel bij deze klimaatfactor?
A
Elke 1000 meter wordt het 6 graden warmer
B
Elke 1000 meter wordt het 6 graden kouder
C
Elke 1000 meter wordt het 8 graden warmer
D
Elke 1000 meter wordt het 8 graden kouder

Slide 21 - Quiz

21. Nederland krijgt een zeestroom vanuit de Amerikaanse golf. Wat voor soort zeestroom is dit?
A
Warme zeestroom
B
Koude zeestroom

Slide 22 - Quiz

22. Twee beweringen:
1. Een koude zeestroom is wat temperatuur betreft altijd kouder dan een warme zeestroom
2. Bij een koude zeestroom voor de kust is de kans op neerslag kleiner dan bij een warme zeestroom
A
Beide beweringen zijn juist
B
Beide beweringen zijn onjuist
C
Bewering 1 is juist, 2 onjuist
D
Bewering 1 is onjuist, 2 juist

Slide 23 - Quiz


23. Hoe warmer de zeestroom, hoe
A
warmer de lucht
B
kouder de lucht
C
droger de lucht
D
vochtiger de lucht

Slide 24 - Quiz

24. Een koude zeestroom zorgt voor...
A
Minder verdamping dus meer neerslag
B
Minder verdamping dus minder neerslag
C
Meer verdamping dus meer neerslag
D
Meer verdamping dus minder neerslag

Slide 25 - Quiz

Bekijk de afbeelding:

Stel: we bedekken de aarde met meer ijs.

25. Welke component van de stralingsbalans verandert dan direct?
A
geabsorbeerde kortgolvige straling
B
gereflecteerde kortgolvige straling
C
latente hitte
D
uitgezonden langgolvige straling

Slide 26 - Quiz

26. De stralingsbalans is in een dynamisch evenwicht, wat wordt hier mee bedoeld?
A
Er gaat niet evenveel uit als in
B
Er gaat evenveel uit als in, maar niet op dezelfde plek
C
Er gaat evenveel uit als in, maar niet op tegelijkertijd
D
Er gaat meer in dan dat er uitkomt, daarom warmt het op

Slide 27 - Quiz

27. Welke situatie zien we hier?
A
El Niño
B
Normale situatie
C
La Niña
D
Dat is niet uit de situatie te halen

Slide 28 - Quiz

28. Twee uitspraken worden gedaan over El Niño:
I Tijdens El Niño regent het meer aan de kust van Chili
II Vissers hebben tijdens El Niño een hogere visvangt

Wat is waar?
A
Uitspraak I is juist, uitspraak II is onjuist
B
Uitspraak I is onjuist, uitspraak II is juist
C
Beide uitspraken zijn juist
D
Beide uitspraken zijn onjuist

Slide 29 - Quiz

Wat zijn de oorzaken van La Niña?
A
Verhoogde luchtvochtigheid in de Stille Oceaan
B
Toename van sneeuwval in Zuid-Amerika
C
Stijging van de zeespiegel in de Atlantische Oceaan
D
Veranderingen in de zeewatertemperatuur en windpatronen

Slide 30 - Quiz

30. Hoe beïnvloedt El Niño het wereldwijde weer?
A
Het zorgt voor kouder en natter weer over de hele wereld
B
Het veroorzaakt droger en warmer weer op verschillende continenten
C
Het vermindert het aantal orkanen boven de Atlantische Oceaan
D
Het zorgt voor aardbevingen bij de evenaar

Slide 31 - Quiz

31. Wat is het versterkte broeikaseffect?
A
Het vasthouden van de warmte door broeikasgassen
B
Afname van broeikasgassen rondom de aarde
C
De massale ontbossing waardoor CO2 niet meer wordt opgenomen
D
Toename van hoge concentraties broeikasgassen in de atmosfeer

Slide 32 - Quiz