Cette leçon contient 10 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.
La durée de la leçon est: 20 min
Éléments de cette leçon
Variabelen - misconcepten
Slide 1 - Diapositive
Een doos appels bevat 6 appels. Emma koopt d dozen. In totaal heeft ze a appels. Welke vergelijking past bij deze situatie?
A
a = 6d
B
d = 6a
C
a = d + 6
D
a = 6d
Slide 2 - Quiz
Lena is 5 jaar ouder dan haar broer Finn. Finn is f jaar oud, Lena is l jaar oud. Welke vergelijking klopt?
A
l = f + 5
B
l = f - 5
C
f = l + 5
D
f = 5l
Slide 3 - Quiz
Een getal x wordt met 4 vermenigvuldigd en dan wordt er 7 bij opgeteld. Het resultaat is y. Welke vergelijking past?
A
y = x . (4 + 7)
B
y = 7x + 4
C
y = 4x + 7
D
y = x + 4 + 7
Slide 4 - Quiz
Sofie koopt k pakjes kaarten. Elk pakje bevat 10 kaarten. In totaal heeft ze c kaarten. Stel een vergelijking op die het verband toont tussen k en c.
Slide 5 - Question ouverte
Een bioscoopticket kost 12 euro. Karim koopt t tickets. In totaal betaalt hij e euro. Stel een vergelijking op die het verband toont tussen t en e.
Slide 6 - Question ouverte
Julie is 3 jaar jonger dan haar zus Emma. Julie is j jaar oud en Emma is e jaar oud. Stel een vergelijking op die het verband toont tussen j en e.
Slide 7 - Question ouverte
Er zijn r chocoladerepen. Elke reep wordt verdeeld onder 4 leerlingen. In totaal zijn er c stukken chocolade. Stel een vergelijking op die het verband toont tussen r en c.
Slide 8 - Question ouverte
Sam heeft al 50 euro op zijn spaarrekening. Elke maand spaart hij m euro extra. Na t maanden heeft hij in totaal s euro. Stel een vergelijking op die het verband toont tussen m, t en s.
Slide 9 - Question ouverte
Elke leerling in de klas krijgt 6 boeken. Er zijn l leerlingen. In totaal zijn er b boeken uitgedeeld. Stel een vergelijking op die het verband toont tussen l en b.