1.1 Weer of klimaat?

1 / 39
suivant
Slide 1: Diapositive
AardrijkskundeMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 39 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 3 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we vandaag leren?
Hoosbuien, Hittegolven, zwaar onweer of strenge vorst....
Over het weer wordt veel gepraat, omdat het in Nederland vaak per dag en per plek wisselt. Het klimaat doet dat niet. 
Hoe zit dat precies?

Leerdoel: Wat is de samenhang tussen het weer en het klimaat?

Slide 2 - Diapositive

Weer en klimaat is hetzelfde
A
Juist
B
Onjuist

Slide 3 - Quiz

Wat is het verschil tussen weer en klimaat?
A
Het is hetzelfde
B
Het weer is klimaat over een lange periode
C
Het klimaat is weer over lange periode
D
Het klimaat is weer over lange periode + groot gebied

Slide 4 - Quiz

Wat is een verschil tussen weer en klimaat?
A
periode van meten
B
klimaat gaat over kleiner gebied
C
weer is de gemiddelde toestand van de lucht
D
weer gaat over neerslag en klimaat niet

Slide 5 - Quiz

Het regende zondag. Is dat weer of klimaat?
A
Weer
B
Klimaat

Slide 6 - Quiz

Komt dit door een verandering in weer of klimaat
A
Weer
B
Klimaat

Slide 7 - Quiz

Slide 8 - Vidéo

Slide 9 - Diapositive

Welke van de onderstaande antwoorden behoort niet tot weerelementen.
A
Neerslag
B
Temperatuur
C
Wind
D
Verstedelijking

Slide 10 - Quiz

Welke weerelementen worden er op het weerbericht altijd genoemd?
A
temperatuur, wind, neerslag, luchtdruk en bewolkingsgraad
B
temperatuur, windkracht, neerslag, sneeuw en bewolkingsgraad
C
temperatuur, zonkracht, neerslag, luchtdruk en bewolkingsgraad
D
uv-straling, temperatuur, neerslag, luchtdruk en bewolkingsgraad.

Slide 11 - Quiz

Noem twee weerelementen die je wel vind in een weerbericht, maar niet in een klimaatgrafiek?

Slide 12 - Question ouverte

Hoe wordt de zonkracht ook wel genoemd?
A
code rood
B
de UV-index
C
zonne-alarm

Slide 13 - Quiz

De UV index geeft aan
A
Hoe veel de zon schijnt
B
Hoe hard de zon schijnt
C
Hoe rood de zon wordt
D
Hoe snel je kan verbranden

Slide 14 - Quiz

Slide 15 - Diapositive

Ik kan een klimaatgrafiek aflezen
A
Ja, dit lukt mij.
B
Nee, ik zou hier nog extra uitleg over willen

Slide 16 - Quiz

Een klimaatgrafiek geeft informatie over....
A
de temperatuur
B
de temperatuur en neerslag
C
wind, temperatuur en neerslag

Slide 17 - Quiz

In een klimaatgrafiek staan gegevens over:
A
Een dag
B
Een week
C
Een jaar
D
Meerdere jaren

Slide 18 - Quiz

Wat staat er in een klimaatgrafiek?
A
rode lijn = neerslag blauwe lijn = temperatuur
B
rode lijn = temperatuur blauwe staven = neerslag
C
blauwe lijn = neerslag rode lijn = temperatuur
D
rode lijn = neerslag blauwe staven = temperatuur

Slide 19 - Quiz

De staafjes in de klimaatgrafiek geven de .............................. aan
A
temperatuur
B
neerslag

Slide 20 - Quiz

Klimaatgrafiek!
Temperatuur =
A
De blauwe staafjes
B
De rode lijn

Slide 21 - Quiz

Wat is de rode lijn in een klimaatgrafiek
A
Die geeft de hoeveelheid neerslag aan
B
Die geeft de temperatuur aan
C
Die geeft de warmte van de zon aan
D
Die geeft de hoeveelheid wolken aan

Slide 22 - Quiz

Klimaatgrafiek!
De neerslag =
A
De rode lijn
B
De blauwe staafjes

Slide 23 - Quiz

Hoe zie je de temperatuur in een klimaatgrafiek?
A
Blauwe balkjes
B
Rode lijn
C
Zwarte lijnen
D
Groene blokjes

Slide 24 - Quiz

Wat kun je niet vinden op een klimaatgrafiek?
A
Gemiddelde neerslag
B
De maanden
C
Gemiddelde temperatuur
D
De hoeveelheid zon

Slide 25 - Quiz

Weerelementen

Slide 26 - Carte mentale

Slide 27 - Diapositive

Slide 28 - Vidéo

Breedteligging heeft niets met temperatuur te maken
A
Waar
B
Niet waar

Slide 29 - Quiz

Hoe hoger de breedteligging, hoe warmer het wordt.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 30 - Quiz

Hoogteligging gaat over ... ?
A
Hoe hoger je komt des te kouder het wordt
B
Hoe hoger het wordt des te warmer wordt het (want dichterbij de zon)
C
Verder naar het noorden of zuiden wordt het steeds kouder
D
Dichtbij de evenaar is het lekker warm

Slide 31 - Quiz

Slide 32 - Vidéo

Slide 33 - Diapositive

Succescriteria
  • Je kent vijf belangrijke weerelementen en herkent deze in een weerbericht of op een weerkaart.
  •  Je kunt beschrijven hoe meteorologen een weersverwachting maken.
  • Je kunt uitleggen wat de gevolgen zijn van te veel UV straling op je huid.
  • Je kunt uitleggen waarom in een weersverwachting vaak ook de zonkracht (uv-index) wordt genoemd.
  • Je kunt het verband uitleggen tussen de bewolkingsgraad en de zonkracht (uv-index).
  • Je kunt overeenkomsten en verschillen noemen tussen weer en klimaat.
  • Je kunt een klimaat grafiek aflezen.
  • Je kunt het verband uitleggen tussen de gemiddelde temperatuur in de warmste en de koudste maand, de gemiddelde hoeveelheid neerslag in een jaar en de planten en dieren die voorkomen in een gebied.
  • Je kunt vijf klimaatfactoren noemen en beschrijven.
  • Je kunt van elke klimaat factor uitleggen hoe deze de gemiddelde temperatuur en neerslag in een gebied beïnvloed.
  • Je kunt uitleggen hoe de gesteldheid van het aardoppervlak, de afstand tot zee en de aanvoer van warmte, koude of vochtigheid van elders door wereldwijde wind- en oceaanstromen met elkaar samenhangen.
  • Je kunt aan de hand van een kaart of een voorbeeld benoemen welke klimaatfactoren in een gebied een rol spelen.

Slide 34 - Diapositive

Begrippen
Atmosfeer                                            Luchtlaag om de aarde. Heet ook damkring
Bewolkingsgraad                                 Het percentage van de hemel dat met wolken is bedekt.
Breedteligging                                     De afstand van een plaats tot de evenaar weergegeven in breedtegraden.
Gesteldheid van het aardoppervlakte: Het soort oppervlakte dat de zon verwarmt, bijvoorbeeld water of land.
Hoogteligging:                                     Ligging van een plek ten opzichte van zeeniveau, aangegeven in meters.
Klimaat:                                               Het gemiddelde weer over een langere periode (30-40 jaar) in een bepaald gebied.
Klimaatfactoren:                                  De factoren die het klimaat in een gebied bepalen. Het zijn: de breedteligging, de hoogteligging 
                                                             (reliëf), de gesteldheid van het aardoppervlakte, afstand tot de zee en de aanvoer van warmte, 
                                                             koude of vochtigheid van elders door wereldwijde wind- en oceaanstromen.
uv-straling:                                          Ultraviolette straling, een onderdeel van zonlicht (zonnestraling).
Weer:                                                   De toestand van de atmosfeer (dampkring) op een bepaald moment in een bepaald gebied.
Weerelement:                                      Hiermee wordt het weer beschreven. Belangrijke weerelementen zijn temperatuur, luchtdruk, 
                                                            wind, neerslag en bewolkingsgraad.
Zonkracht:                                           De zonkracht is een maat voor de hoeveelheid uv-straling in het zonlicht die de aarde bereikt en 
                                                            heeft een waarde tussen 1 (zeer weinig uv-straling) en 8 (maximale hoeveelheid uv-straling). 

Slide 35 - Diapositive

Weer:
klimaat:
Gemiddelde weer
Groot gebied
Klein gebied
Toestand in de lucht
lange periode 
korte periode 

Slide 36 - Question de remorquage

Over welke klimaatfactor gaat de bron?

Slide 37 - Question ouverte

Wat is het verschil tussen:
Weer
Klimaat
3.1
De toestand van de atmosfeer op een bepaald moment en op een bepaalde plaats.
In Nijmegen regent het, maar in Amsterdam schijnt de zon.
Het gemiddelde weer op een bepaalde plaats over een periode van 30 jaar.
Dit geldt voor een groot gebied.

Slide 38 - Question de remorquage

Aan de slag
Je mag aan de slag met de opdrachten van §1.1 in Learnbeat
De opdrachten die niet af zijn, maak je als huiswerk.

Slide 39 - Diapositive