10 et 11 octobre 2022

1 / 42
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 42 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 100 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Planning et buts
Aan het eind van deze les.....
1. Kun je de passé composé gebruiken
2. Kun je het bezittelijk voornaamwoord gebruiken
Planning:
  1. Uitleg passé composé
  2. Korte checkvragen in Lesson Up
  3. Uitleg bezittelijk voornaamwoord
  4. Korte checkvragen in Lesson Up
  5. Opdrachten uit het boek bespreken
  6. Kahoot spelen

Slide 2 - Diapositive

Klassenregels
We werken rustig samen in de klas.
We respecteren elkaar. We lachen elkaar niet uit en respecteren elkaars mening en antwoorden.
Tijdens het maken van de opdrachten zijn we rustig bezig en gaan we niet kletsen met klasgenoten.
We doen actief mee met de les, we leggen de telefoons dan ook weg.
We overleggen zachtjes binnen de MC als we een vraag hebben.
We steken onze vinger op als we iets willen zeggen en/of vragen.
We geven het aan onze docente aan wanneer ons iets dwars zit.
We laten elkaar uitpraten.
We eten en drinken niet in het klaslokaal.

Slide 3 - Diapositive

Herhaling: passé composé 
Wat is de passé composé? 
Hoe maak je de passé composé?

Slide 4 - Diapositive

De passé composé
Dit is de voltooid tegenwoordige tijd.
Bijvoorbeeld: ik heb gedanst.
In het Frans maak je deze tijd door het werkwoord hebben te gebruiken als een hulpwerkwoord (net zoals in het Nederlands) en een voltooid deelwoord te maken (dit doe je door ''er'' van het werkwoord af te halen en een ''é'' toe te voegen)

Slide 5 - Diapositive

Dus.....
ik heb
j'ai
jij hebt
tu as
hij/zij heeft
il/elle a
Wij hebben, men heeft
on a
wij hebben
nous avons
jullie hebben, u heeft
vous avez
zij hebben
ils/elles ont
Het werkwoord hebben (avoir)
                           


Het voltooid deelwoord, door '' er'' van het werkwoord af te halen en een ''é'' toe te voegen. Voorbeeld: J'ai parlé


Slide 6 - Diapositive

Zet de volgende zin in de passé composé: (danser) Nous......... dans un club. Begin met een hoofdletter en eindig met een punt

Slide 7 - Question ouverte

Zet de volgende zin in de passé composé: (acheter) Ils........ un cadeau pour leur mère. Begin met een hoofdletter en eindig met een punt

Slide 8 - Question ouverte

Zet de volgende zin in de passé composé: (donner) Le prof........ des bonbons aux élèves. Begin met een hoofdletter en eindig met een punt

Slide 9 - Question ouverte

Zet de volgende zin in de passé composé: (demander) Vous ....... une question au prof. Begin met een hoofdletter en eindig met een punt

Slide 10 - Question ouverte

Onregelmatige werkwoorden
Er zijn (voor nu) drie onregelmatige werkwoorden waarbij het voltooid deelwoord anders is.Je doet dan weer het rijtje van avoir maar nu met de andere voltooid deelwoorden
 (die moet je dus leren!!!)

Slide 11 - Diapositive

Dus...
ik heb
j'ai
jij hebt
tu as
hij/zij heeft
il/elle a
Wij hebben, men heeft
on a
wij hebben
nous avons
jullie hebben, u heeft
vous avez
zij hebben
ils/elles ont
Het voltooid deelwoord
avoir (hebben)
eu (=gehad)
être (zijn)
été  (=geweest)
faire (doen/maken)
fait (=gemaakt/gedaan)

Slide 12 - Diapositive

Zet de volgende zin in de passé composé: (être) Vous ....... en Espagne? Begin met een hoofdletter en eindig met een vraagteken

Slide 13 - Question ouverte

Zet de volgende zin in de passé composé: (avoir) J'........ une mauvaise note. Begin met een hoofdletter en eindig met een punt

Slide 14 - Question ouverte

Zet de volgende zin in de passé composé: (faire) Tu....... du foot cet après-midi. Begin met een hoofdletter en eindig met een punt

Slide 15 - Question ouverte

Zet de volgende zin in de passé composé: (être) Nous...... malades. Begin met een hoofdletter en eindig met een punt

Slide 16 - Question ouverte

Zet de volgende zin in de passé composé: (avoir) Elle...... un accident. Begin met een hoofdletter en eindig met een punt

Slide 17 - Question ouverte

Zet de volgende zin in de passé composé: (faire) Ils...... du hockey. Begin met een hoofdletter en eindig met een punt

Slide 18 - Question ouverte

Het bezittelijk voornaamwoord 
  • Wat is een bezittelijk voornaamwoord in het Nederlands?
    Geef een voorbeeld.
  • Welke bezittelijke voornaamwoorden ken je in het Frans?  

Slide 19 - Diapositive

De bezittelijke voornaamwoorden!
De volgende dia gaat over de bezittelijke voornaamwoorden!

Slide 20 - Diapositive

Het bezittelijk voornaamwoord
Mannelijk & voor klinker/h
Vrouwelijk
Meervoud
Mijn
mon
ma
mes
Jouw
ton
ta
tes
Zijn/haar
son
sa 
ses
onze
notre
notre
nos
jullie/uw
votre
votre
vos
hun
leur
leur
leurs

Slide 21 - Diapositive

de bezittelijke voornaamwoorden enkelvoud
Maak de juiste combinaties.
MIJN
JOUW
ZIJN/HAAR
  mon
 ton
  son
  ta
  tes
  mes
  ses
   ma
  sa

Slide 22 - Question de remorquage

Zie onderstaande bezittelijke voornaamwoorden. Maak de juiste combinaties.
ons/onze
jullie/
uw
hun
leur
nos
notre
votre
vos
leurs

Slide 23 - Question de remorquage

Koppel het juiste bezittelijke voornaamwoord aan het bezit
La voiture (de auto)
Un stylo (een pen)
Deux chaussures (schoenen)
Mon
Ton
Son
Notre
Votre
Leur
Ma
Ta
Sa
Notre
Votre
Leur
Mes
Tes
Ses
Nos
Vos
Leurs

Slide 24 - Question de remorquage

Welk bezittelijk voornaamwoord hoort bij het zelfstandig naamwoord?
Le pronom possessif
tante
parents
père
mon
ma
mes

Slide 25 - Question de remorquage

Het bezittelijk voornaamwoord:
... cousine (mijn)

Slide 26 - Question ouverte

Bezittelijk voornaamwoord:
(haar) cahiers

Slide 27 - Question ouverte

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord dat in deze zin past. Let op de vorm van het bezittelijk voornaamwoord.

(hun)… amis

Slide 28 - Question ouverte

het bezittelijk voornaamwoord.

(uw)… amis

Slide 29 - Question ouverte

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het juiste bezittelijk voornaamwoord.

_________ (zijn/haar) amie
timer
0:30

Slide 30 - Question ouverte

Het bezittelijk voornaamwoord
(mijn) copains

Slide 31 - Question ouverte

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord tussen haakjes.
Kies het goede bezittelijk voornaamwoord.

_________ (zijn) père
timer
0:45

Slide 32 - Question ouverte

Het bezittelijk voornaamwoord:
... frère (haar)

Slide 33 - Question ouverte

Slide 34 - Diapositive

Slide 35 - Diapositive

Slide 36 - Diapositive

Slide 37 - Diapositive

Slide 38 - Diapositive

Slide 39 - Diapositive

5 mots du cours

Slide 40 - Carte mentale

Comment tu as trouvé le cours?
😒🙁😐🙂😃

Slide 41 - Sondage

Devoirs
Leren:
Vocabulaire A Chapitre 2

Slide 42 - Diapositive