Chapitre 5 Bron I: l'adverbe (bijwoord)

chapitre 5 Bron I (p.64)

l'adverbe - het bijwoord
bijv. nw. + -ment
1 / 36
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

chapitre 5 Bron I (p.64)

l'adverbe - het bijwoord
bijv. nw. + -ment

Slide 1 - Diapositive

bijv.nw. eindigt op een klinker
om een bijwoord te maken zet je -ment achter het bijv.nw.

Slide 2 - Diapositive

Wat is het juiste bijwoord?
facile > ...

Slide 3 - Question ouverte

Wat is het bijwoord van 'vrai'?

Slide 4 - Question ouverte

bijv.nw. eindigt op medeklinker >
maak het bijv.nw. vrouwelijk en zet er dan -ment achter!

Slide 5 - Diapositive

Wat is het juiste bijwoord?
exact > ...

Slide 6 - Question ouverte

Wat is het juiste bijwoord?
heureux > ......

Slide 7 - Question ouverte

Wat is het juiste bijwoord?
lent > ......

Slide 8 - Question ouverte

Wat is het juiste bijwoord?
doux > ......

Slide 9 - Question ouverte

Wat is het juiste bijwoord?
premier > ......

Slide 10 - Question ouverte

Wat is het juiste bijwoord?
dangereux > .....

Slide 11 - Question ouverte

bijv.nw. eindigt op -ent of -ant
-emment 
-amment

Slide 12 - Diapositive

Wat is het juiste bijwoord?
méchant > .....

Slide 13 - Question ouverte

Wat is het juiste bijwoord?
intelligent> .....

Slide 14 - Question ouverte

uitzonderingen
die moet je dus uit je hoofd leren!

Slide 15 - Diapositive

Maak het bijwoord:
gentil

Slide 16 - Question ouverte

Maak het bijwoord:
mauvais

Slide 17 - Question ouverte

Wat is het juiste bijwoord?
long > ...

Slide 18 - Question ouverte

Wat is het juiste bijwoord?
bon > ...

Slide 19 - Question ouverte

Wat is het juiste bijwoord?
meilleur > ...

Slide 20 - Question ouverte

Wat is het bijwoord in deze zin?
1. Jij danst goed.

Slide 21 - Question ouverte

Vertaal nu de zin:
Jij danst goed.

Slide 22 - Question ouverte

Maak van het bijvoeglijk naamwoord een bijwoord.
Schrijf alleen het bijwoord op.

(seul) / Je veux ... savoir où il est.

Slide 23 - Question ouverte

Welk bijwoord bestaat NIET ?
A
bien
B
sportivement
C
gentiment
D
heureuxment

Slide 24 - Quiz

Les enfants courent rapidement.

Het bijwoord zegt iets over....
A
een zin
B
een werkwoord
C
een bijvoeglijk naamwoord
D
een ander bijwoord

Slide 25 - Quiz

Maak van "doux" een bijwoord.
A
douce
B
douxment
C
doucement
D
douxement

Slide 26 - Quiz

Waar zegt het bijwoord iets over?
A
hele zin, zelfstandig naamwoord, werkwoord
B
hele zin, werkwoord, ander bijwoord, bijvoeglijk naamwoord
C
lidwoord, onderwerp, ander bijwoord
D
persoonlijk voornaamwoord, werkwoord

Slide 27 - Quiz

Bijwoord van:
bon
A
bien
B
bonnement
C
bonment
D
bienment

Slide 28 - Quiz


J'ai un fauteuil confortable. (confortable)
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord

Slide 29 - Quiz


J'ai bien compris cet exercice. (bien)
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord

Slide 30 - Quiz

Naturellement, il se lave tous les jours.

Het bijwoord zegt iets over....
A
een zin
B
een werkwoord
C
een bijvoeglijk naamwoord
D
een ander bijwoord

Slide 31 - Quiz

Ces chaussures sont extrêmement chères.

Het bijwoord zegt iets over....
A
een zin
B
een werkwoord
C
een bijvoeglijk naamwoord
D
een ander bijwoord

Slide 32 - Quiz

Elle parle lentement.
Vul aan: een bijwoord zegt iets over een ...
A
werkwoord
B
persoon

Slide 33 - Quiz

Maak de zin opnieuw.
Elle parle très (lent).

Slide 34 - Question ouverte

Je roule (rapide) (2x)

Slide 35 - Question ouverte

Bien
Longtemps
Vite
Mal
Bon
Long
Rapide
Mauvais

Slide 36 - Question de remorquage