Bijwoord Frans Chapitre 5

Plan du cours
lundi 21 juin
- Adverbe Bron I
- Les devoirs vendredi 25 juin
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Plan du cours
lundi 21 juin
- Adverbe Bron I
- Les devoirs vendredi 25 juin

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Vidéo

Wat is het juiste bijwoord?
heureux > ......

Slide 3 - Question ouverte

Maak het bijwoord:
gentil

Slide 4 - Question ouverte

Maak het bijwoord:
mauvais

Slide 5 - Question ouverte

Wat is het bijwoord van 'vrai'?

Slide 6 - Question ouverte

Wat is het juiste bijwoord?
premier > ......

Slide 7 - Question ouverte

Maak van onderstaand bn het juiste bijwoord:
- dangereux

Slide 8 - Question ouverte

Maak van onderstaand bn het juiste bijwoord:
- exact

Slide 9 - Question ouverte

Maak van onderstaand bn de juiste bijwoorden:
- long

Slide 10 - Question ouverte

Maak van onderstaand bn het juiste bijwoord:
- facile

Slide 11 - Question ouverte

Wat is het bijwoord in deze zin?
1. Jij danst goed.

Slide 12 - Question ouverte

Vertaal nu de zin.
Jij danst goed.

Slide 13 - Question ouverte

Maak van het bijvoeglijk naamwoord een bijwoord.

seul / Je veux ... savoir où il est.

Slide 14 - Question ouverte

Wat is het verschil tussen een bijvoeglijk naamwoord en een bijwoord?

Slide 15 - Question ouverte

Welk bijwoord bestaat NIET ?
A
bien
B
sportivement
C
gentiment
D
heureuxment

Slide 16 - Quiz

Les enfants courent rapidement.

Het bijwoord zegt iets over....
A
een zin
B
een werkwoord
C
een bijvoeglijk naamwoord
D
een ander bijwoord

Slide 17 - Quiz

Maak van "doux" een bijwoord.
A
douce
B
douxment
C
doucement
D
douxement

Slide 18 - Quiz

Waar zegt het bijwoord iets over?
A
hele zin, zelfstandig naamwoord, werkwoord
B
hele zin, werkwoord, ander bijwoord, bijvoeglijk naamwoord
C
lidwoord, onderwerp, ander bijwoord
D
persoonlijk voornaamwoord, werkwoord

Slide 19 - Quiz

Bijwoord van:
bon
A
bien
B
bonnement
C
bonment
D
bienment

Slide 20 - Quiz


J'ai un fauteuil confortable. (confortable)
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord

Slide 21 - Quiz


J'ai bien compris cet exercice. (bien)
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord

Slide 22 - Quiz

Naturellement, il se lave tous les jours.

Het bijwoord zegt iets over....
A
een zin
B
een werkwoord
C
een bijvoeglijk naamwoord
D
een ander bijwoord

Slide 23 - Quiz

Ces chaussures sont extrêmement chères.

Het bijwoord zegt iets over....
A
een zin
B
een werkwoord
C
een bijvoeglijk naamwoord
D
een ander bijwoord

Slide 24 - Quiz

Elle parle lentement.
Vul aan: een bijwoord zegt iets over een ...
A
werkwoord
B
persoon

Slide 25 - Quiz

Maak de zin opnieuw.
Elle parle très (lent).

Slide 26 - Question ouverte

Je roule (rapide)

Slide 27 - Question ouverte

Bien
Longtemps
Vite
Mal
Bon
Long
Rapide
Mauvais

Slide 28 - Question de remorquage

Les devoirs


Apprendre: 
vocabulaire ch 5,6,7

Slide 29 - Diapositive