De Verlichting les 3

Welke periode hoort bij tijdvak 7?
A
1500-1600
B
1600 - 1700
C
1700 - 1800
D
1800 - 1900
1 / 13
suivant
Slide 1: Quiz
GeschiedenisMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 13 diapositives, avec quiz interactifs.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Welke periode hoort bij tijdvak 7?
A
1500-1600
B
1600 - 1700
C
1700 - 1800
D
1800 - 1900

Slide 1 - Quiz

Wat is GEEN kenmerkend aspect van tijdvak 7?
A
Modern imperialisme
B
Transatlantische slavenhandel en abolitionisme
C
de democratische revoluties
D
de Verlichting

Slide 2 - Quiz

Verlichting is een gevolg van
...
A
wetenschappelijke revolutie
B
feodalisme
C
de Reformatie
D
Plantagekoloniën

Slide 3 - Quiz

Het volgende begrip past het best bij de Verlichting...
A
rationeel optimisme
B
Renaissance
C
handelskapitalisme
D
gevoel

Slide 4 - Quiz

Trias Politica betekent ...
A
alleenheerschappij
B
scheiding der machten
C
de drie politieke stromingen
D
Montesquieu

Slide 5 - Quiz

Absolute macht betekent...
A
Dat de koning boven de wet staat
B
Dat het parlement soeverein is

Slide 6 - Quiz

Als de overheid zich in een land aan de wet moet houden dan noem je dat land een...
A
volksdemocratie
B
volkssoevereiniteit
C
driemachtenleer
D
rechtsstaat

Slide 7 - Quiz

Waarom waren Verlichte denkers voor religieuze verdraagzaamheid?
A
omdat absolute macht moest worden afgeschaft
B
omdat je niet kon bewijzen welke religie 'meer waar' was.

Slide 8 - Quiz

Waarom was de driemachtenleer belangrijk (scheiding van de machten)
A
Zodat niet 1 persoon of groep de absolute macht zou grijpen
B
Zodat het volk veel meer te zeggen kreeg
C
Zodat de regering alleen maar machtiger kon worden
D
Geen van de antwoorden is juist

Slide 9 - Quiz

Rousseau 
Montesquieu
Locke
ieder mens heeft grondrechten, de overheid bewaakt deze 

driemachtenleer
het volk moet de hoogste macht hebben 

Slide 10 - Question de remorquage

De wetgevende macht ligt bij...
A
het kabinet, want zij dienen wetsvoorstellen in
B
het kabinet, want dat zijn de ministers
C
het parlement, want zij controleren de ministers
D
het parlement, want zij keuren wetten goed of af

Slide 11 - Quiz

Een minister zit niet in het parlement
A
juist, want anders zou hij zijn eigen wetten goedkeuren
B
onjuist, want de minister is lid van een politieke partij

Slide 12 - Quiz

Wat is GEEN Verlichtingsideaal?
A
Alle mensen hebben gelijke rechten waarmee zij geboren worden
B
De kerk en de staat moeten van elkaar gescheiden worden
C
De samenleving is gebaseerd op erfelijkheid
D
De hoogste macht moet bij het volk liggen

Slide 13 - Quiz