Brugklas voorzetsel

• Nederlands
• Middelbare school

Voorzetsel

Een voorzetsel geeft vaak plaats, tijd of reden/oorzaak aan

Plaats

- In de keuken

- Naast je bril

- Onder de krant

- Naar buiten

Plaats

Plaats

Plaats

Tijd

- De avondklok geldt sinds vorige week.

- Tijdens de uitleg moest ik super nodig naar het toilet.

Tijd

Reden/oorzaak

- Door de sneeuw vielen er veel treinen uit.

Voorzetsel als deel van een vaste combinatie

- Door middel van

- Met betrekking tot

Let op!

- Delen van scheidbare werkwoorden noem je geen voorzetsel!

'Ik nodig mijn oma uit op mijn verjaardag.'

Uit hoort bij het werkwoord 'uitnodigen' en is dus geen voorzetsel.

'De vogel vliegt uit de kooi.'

Uit is hier wel een voorzetsel.

Voorzetsel herkennen

- Een voorzetsel staat meestal ( niet altijd) voor een lidwoord of een voornaamwoord.

'De brief ligt op de tafel.'

'Voor hij naar school gaat, eet hij een broodje.'

- Een lidwoord kan ook achter een zelfstandig naamwoord staan. Dan geeft het vaak richting aan.

'Ik loop het strand op.'

Noem een voorzetsel dat plaats aan kan geven.

Noem een voorzetsel dat tijd aan kan geven.

Klik op het voorzetsel dat een reden/oorzaak aangeeft.

1. Naar
2. Van
3. Door
4. Na

Een deel van een scheidbaar werkwoord noem je ook een voorzetsel.
(Bijvoorbeeld uitnodigen)

1. Waar
2. Niet waar

Ik kan nu een voorzetsel herkennen

1. Waar
2. Niet waar

Startopdracht

Huiswerk

Bladzijde 150

Opdracht 1 tot en met 3